ECLI:NL:RBDHA:2025:23946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
09/224618-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bezit en vervoer harddrugs en witwassen

Op 11 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit en vervoer van harddrugs, alsook van witwassen. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van 109,5 gram MDMA, 61 gram cocaïne en 23,6 gram amfetamine op 16 augustus 2025, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van 282,9 gram MDMA, 126,7 gram cocaïne en 41,8 gram amfetamine in de periode van 16 tot en met 17 augustus 2025. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van 12.025 euro, waarvan 910 euro en 1.305 euro bewezen werden verklaard als afkomstig uit misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in haar verweer met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie, en verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van ne bis in idem. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte over de herkomst van de contante bedragen onvoldoende concreet en verifieerbaar, wat leidde tot de bewezenverklaring van het witwassen van deze bedragen. De rechtbank besloot ook tot verbeurdverklaring van bepaalde inbeslaggenomen voorwerpen en gelastte de teruggave van andere bedragen aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/224618-25
Datum uitspraak: 11 december 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.T. Verweijen en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. P.B. Spaargaren naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 27 november 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging ten aanzien van feit 2, omdat onder 1 en 2 hetzelfde ten laste is gelegd, te weten de aanwezigheid van de verboden middelen.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van twee dezelfde feiten. Feit 1 ziet op (onder meer) het afleveren en vervoeren van verboden middelen en feit 2 op het aanwezig hebben van die verboden middelen. De officier van justitie stelt zich aldus op het standpunt dat hij ontvankelijk is in de vervolging.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover de raadsman met zijn stellingen een beroep op artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft willen doen (het ‘
ne bis in idem’ beginsel), dient dit verweer reeds verworpen te worden omdat geen sprake is van een eerdere onherroepelijke veroordeling. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak zowel de juridische aard van de aan de verdachte onder 1 en 2 verweten feiten als de daarin omschreven gedragingen dermate verschillend zijn dat geen sprake kan zijn van "hetzelfde" feit in de zin van artikel 68 Sr.
De rechtbank verwerpt daarom het niet-ontvankelijkheidsverweer.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegd gerekwireerd tot vrijspraak van het witwassen van de bedragen van € 6.810,00 en € 3.000,00 en tot bewezenverklaring van het witwassen van de bedragen van € 1.305,00 en € 910,00.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit bewezen kan worden verklaard en met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde geen standpunt ingenomen. De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 (partiële) vrijspraak bepleit van het witwassen van de bedragen van € 3.000,00, € 6.810,00 en € 1.305,00. Ten aanzien van het witwassen van het bedrag van € 910,00 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
De rechtbank zal voor de feiten onder 1 en 2 van de tenlastelegging met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
4.4
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij een bedrag van € 12.025,00 heeft witgewassen. Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat het desbetreffende voorwerp – in dit geval meerdere contante bedragen – afkomstig is uit enig misdrijf. Daaronder valt ook de situatie dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen (HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352).
In de woning van de verdachte en in een tasje dat de verdachte bij zich droeg bij haar aanhouding zijn hoeveelheden contant geld aangetroffen. Het gaat om de volgende vier (contante) bedragen:
€ 910,00;
€ 3.000,00;
€ 6.810,00;
€ 1.305,00.
Deze bedragen tellen op tot het ten laste gelegde bedrag van € 12.025,00. Op 5 september 2025 heeft de verdachte een verklaring gegeven voor de herkomst van de € 3.000,00, € 6.810,00 en € 1.305,00 aan contanten. Het openbaar ministerie heeft geen nader onderzoek gedaan naar die verklaring.
Partiële vrijspraak witwassen van € 6.810,00 en € 3.000,00
De rechtbank is met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde witwassen van de bedragen € 6.810,00 en € 3.000,00 mede gelet op de concrete en verifieerbare verklaring van de verdachte over de herkomst van deze contante bedragen, van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank zal de verdachte dan ook partieel vrijspreken van het witwassen van deze bedragen.
Witwassen van € 910,00 en € 1.305,00
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het witwassen van de bedragen van € 910,00 en € 1.305,00 en overweegt daartoe het volgende.
In de auto van de verdachte en haar woning zijn grote hoeveelheden harddrugs aangetroffen die het vermoeden wettigen dat zij zich met verboden middelen bezighield. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij, om financiële redenen, drugs bewaarde en afleverde. Het is algemeen bekend dat met de handel in drugs grote contante geldbedragen worden verdiend. Tegen deze achtergrond mag van de verdachte worden verwacht dat zij een concrete en verifieerbare verklaring over de herkomst van de bij haar aangetroffen contante geldbedragen geeft.
Uit de verklaring van de verdachte ter zitting volgt dat het bedrag van € 910,00 afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte dit wist.
De verdachte heeft over de herkomst van het contante bedrag van € 1.305,00 verklaard dat zij dit bedrag bij elkaar heeft gespaard over een langere periode, onder meer door verkoop van diverse spullen op marktplaats, modellenwerk en bouw- en klushulp aan vrienden. De verdachte heeft dit verder niet met stukken onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van de verdachte onvoldoende concreet en verifieerbaar om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te doen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders zijn dan dat ook het geldbedrag van € 1.305,00 uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
zij op 16 augustus 2025 te ’s-Gravenhage opzettelijk heeft vervoerd,
109,5gram MDMA,
61gram cocaïne en
23,6gram Amfetamine, zijnde MDMA en cocaïne en Amfetamine, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
zij in de periode 16 tot en met 17 augustus 2025 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad 282,9 gram MDMA en 126,7 gram cocaïne en 41,8 gram Amfetamine, zijnde MDMA en cocaïne en Amfetamine
,telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
zij in de periode 16 tot en met 17 augustus 2025, te 's-Gravenhage een geldbedrag, te weten
2.215euro voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, wist dat dat - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 138 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een kortere voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit en matiging van de geëiste taakstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en in bezit hebben van cocaïne, MDMA en amfetamine. Het gaat daarbij om voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. De verspreiding van deze middelen gaat gepaard met vele andere vormen van (gewelddadige) criminaliteit, terwijl ook het gebruik ervan vaak gepaard gaat met door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen, wat vaak overlast voor de samenleving met zich brengt. De verdachte heeft zich om al deze omstandigheden kennelijk niet bekommerd en slechts gehandeld voor eigen financieel gewin. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van de verdachte van
17 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 18 november 2025, waaruit volgt dat sprake is van een laag recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte, als een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd, daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht, ambulante behandeling en ambulante begeleiding.
De verdachte heeft 12 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarna het bevel voorlopige hechtenis is geschorst. Uit het reclasseringsrapport volgt dat de verdachte sinds haar schorsing goed heeft meegewerkt met de reclassering en openheid toont, dat haar schulden zijn weggewerkt en dat er sprake is van een stabiele partnerrelatie. De verdachte accepteert de hulp van een coach en werkt aan het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding en een gezond sociaal netwerk. Volgens de reclassering zijn er positieve stappen gezet, maar bevindt het traject zich nog in een vroeg stadium. De reclassering acht het daarom noodzakelijk om de behandeling van de verdachte onder reclasseringstoezicht verder voort te zetten. Tot slot wijst de reclassering erop dat een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf de inmiddels bereikte progressie zou belemmeren.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en zal daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. De onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal dus gelijk zijn aan de duur van het voorarrest, zodat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Op grond van artikel 72 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier heeft gevorderd dat de contante bedragen van € 910,00 en € 1.305,00, genoemd op de beslaglijst onder 2 en 3, worden verbeurdverklaard en dat de contante bedragen van € 6.810,00 en € 3.000,00, genoemd op de beslaglijst onder 1 en 4, worden teruggegeven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de contante bedragen van € 6.810,00, € 3.000,00 en € 1.305,00, genoemd op de beslaglijst onder 2, 3 en 4, worden teruggegeven. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bedrag van € 910,00, genoemd op de beslaglijst onder 1.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de onder 1 en 4 op de beslaglijst genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor de verbeurdverklaring vatbaar, aangezien zij aan de verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen het onder 3 bewezen verklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal ten aanzien van de geldbedragen van € 6.810,00 en € 3.000,00, genoemd onder 2 en 3 van de beslaglijst, de teruggave gelasten, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het witwassen van deze bedragen en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 3:
witwassen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
78 (ACHTENZEVENTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van PsyQ of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven en zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen van de zorginstelling, teneinde zich te laten behandelen voor het vergroten van haar weerbaarheid binnen (partner)relaties en het vergroten van haar zelfbeeld;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de organisatie Geerlings en Benard, of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, zich aan de afspraken houdt met die zorginstelling en zich begeleidbaar opstelt, teneinde een gezond sociaal netwerk, een stabiele financiële situatie en een constructieve dagbesteding te bewerkstelligen;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
100 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (VIJFTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst van 17 november 2025 onder 1 en 4 genoemde voorwerpen, te weten:
  • 910,00 EUR Geld Euro (PL1500-2025277679-3373190);
  • 1.305,00 EUR Geld Euro (PL1500-2025277679-3373599);
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst van 17 november 2025 onder 2 en 3 genoemde voorwerpen, te weten:
  • 6.810,00 EUR Geld Euro (PL1500-2025277679-3373551);
  • 3.000,00 EUR Geld Euro (PL1500-2025277679-3373556).
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.W. Duijnstee, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. I. Jadib, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
zij op een of meerdere tijdstippen in de periode 16 tot en met 17 augustus 2025
te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer (bruto) 369,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer (bruto) 236,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of ongeveer (bruto) 34,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Amfetamine zijnde MDMA en/of cocaïne en/of Amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
zij op een of meerdere tijdstippen in de periode omstreeks 16 tot en met 17 augustus 2025
te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 282,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 126,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 41,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Amfetamine zijnde MDMA en/of cocaïne en/of Amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
zij op een of meerdere tijdstippen in de periode omstreeks 16 tot en met 17 augustus 2025, te 's-Gravenhage een geldbedrag, te weten 12.025 euro, althans een of meer voorwerpen
voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.