ECLI:NL:RBDHA:2025:23983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
NL25.56974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrechtelijke kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring is op 26 augustus 2025 opgelegd en eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 27 november 2025 zonder zitting. De rechtbank toetst of de maatregel van bewaring rechtmatig is en of er zicht op uitzetting naar Marokko is. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is, omdat de Marokkaanse autoriteiten niet hebben gereageerd op zijn aanvraag voor een laissez-passer. De rechtbank overweegt dat, hoewel er geen reactie is ontvangen, er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is. De rechtbank wijst erop dat eiser zelf onvoldoende meewerkt aan het verkrijgen van documenten die zijn identiteit en nationaliteit bevestigen, wat de voortgang van het lp-traject vertraagt. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend handelt en dat er geen nieuwe feiten zijn die een andere belangenafweging rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.56974

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 augustus 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 27 november 2025.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 oktober 2025 (in de zaak NL25.49145) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 15 oktober 2025. De in deze uitspraak te toetsen periode loopt dus van 15 oktober 2025 tot 27 november 2025.
Zicht op uitzetting
3. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt, omdat de Marokkaanse autoriteiten niet hebben gereageerd op de aanvraag tot de afgifte van een laissez-passer (lp). Daarnaast is eiser niet in het bezit van enig identificerend document. Eiser beroept zich in dit verband op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) in de zaak Kadzoev tegen Bulgarije van 30 november 2009 (ECLI:NL:EU:C:2009:741), waarin expliciet bepaald is dat bij het ontbreken van een redelijk vooruitzicht op uitzetting de betrokken vreemdeling niet langer mag worden gedetineerd.
4. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269), 8 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3033) en 27 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:219).
5. Over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het concrete geval van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. De op 2 september 2025 voor eiser ingediende lp-aanvraag is nog in behandeling bij de Marokkaanse autoriteiten. Dat er tot op heden geen (positieve) reactie van de Marokkaanse autoriteiten op de lp-aanvraag is ontvangen, betekent, mede gelet op wat er onder rechtsoverweging 4. is overwogen, niet dat thans in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Met een lp-traject bij de Marokkaanse autoriteiten gaat in het algemeen de nodige tijd (meerdere maanden) gemoeid, zeker als een vreemdeling, zoals in het geval van eiser, geen enkel document over zijn identiteit en nationaliteit overlegt. In het geval van eiser is er noch een bevestiging noch een afwijzing door de Marokkaanse autoriteiten en loopt de lp-aanvraag nog door. Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject op niets zal uitlopen en dat er voor hem uiteindelijk geen lp zal worden afgegeven. De rechtbank wijst er verder op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn terugkeer en lp-traject. Dit doet eiser niet (voldoende), nu hij tot op heden geen initiatief neemt in het verkrijgen van documenten die zijn identiteit en nationaliteit tonen. Dit verklaart eiser ook in de vertrekgesprekken van 20 oktober 2025 en 12 november 2025. De gevolgen hiervan, te weten: dat het lp-traject langer duurt, komen voor eisers rekening en risico. Van een situatie zoals uit het arrest van het Hof in de zaak Kadzoev tegen Bulgarije waar eiser zich op beroept, is dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
6. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting.
7. Uit de voortgangsrapportage met betrekking tot de uitzetting van eiser volgt dat verweerder in de te toetsen periode (die loopt van 15 oktober 2025 tot en met 27 november 2025) op 16 oktober 2025 en 6 november 2025 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten in verband met de lp-aanvraag. Verder heeft verweerder op 20 oktober 2025 en 12 november 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder hiermee voldoende voortvarend aan eisers uitzetting naar Marokko. Het is verder volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 4 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2415) aan de regievoerder om te bepalen welke uitzettingshandelingen noodzakelijk zijn en dus om te bepalen of eiser in persoon gepresenteerd moet worden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het
oordeel dat verweerder meer of andere uitzettingshandelingen had moeten verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel / belangenafweging
8. Eiser betoogt dat sprake is van nieuwe feiten gewijzigde omstandigheden, die maken dat verweerder een inhoudelijke en individuele belangenafweging had moeten maken. Ook voert eiser aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Daartoe voert eiser aan dat hij langdurig op een beheersafdeling in het detentiecentrum verblijft. De inbewaringstelling is erg bezwarend voor eiser en heeft geleid tot diverse psychosomatische en depressieve klachten.
9. De huidige bewaringsmaatregel is opgelegd op 26 augustus 2025, wat betekent dat eiser ongeveer drie maanden in bewaring zit. Volgens vaste rechtspraak komt gedurende de eerste zes maanden van de bewaring in beginsel meer gewicht toe aan de belangen van verweerder bij de voortduring van de bewaring dan aan de belangen van de vreemdeling bij zijn invrijheidstelling. Niettemin kunnen bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat aan de belangen van de vreemdeling, ook al is de zesmaandentermijn nog niet verstreken, een groter gewicht toekomt dan aan de belangen van verweerder. Van zulke omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in eisers geval niet gebleken.
10. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er zich in de periode sinds de uitspraak van 21 oktober 2025 (NL25.49145) gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan waardoor het risico op onttrekking is afgenomen, of waardoor de maatregel onevenredig bezwarend is geworden. Voor zover eiser stelt dat de bewaring voor hem onevenredig bezwarend is vanwege zijn psychische gesteldheid, volgt de rechtbank dit niet, nu eiser dit niet met (medische) stukken onderbouwt. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in de te toetsen periode een lichter middel dan bewaring had moeten toepassen.
11. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de oplegging van de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Daarnaast heeft het Hof in het arrest Adrar van 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647, voor recht verklaard dat de bewaringsrechter zo nodig ambtshalve moet nagaan of het beginsel van non-refoulement en/of het belang van het kind en het familie- en gezinsleven, bedoeld in respectievelijk artikel 5, onder a) en b), van richtlijn 2008/115 zich verzetten tegen de verwijdering als de bewaringsmaatregel is opgelegd om de terugkeer van een illegaal verblijvende derdelander voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren. Het is de rechtbank niet gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen eisers verwijdering.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.