ECLI:NL:RBDHA:2025:24015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
NL24.48247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op verblijf op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming; beoordeling van ontheemding en gevolgen van het besluit

Deze uitspraak betreft het beroep van eiser tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, waarin is vastgesteld dat eiser geen recht heeft op verblijf in Nederland op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Eiser, een Oekraïense nationaliteit, heeft in juli 2019 Oekraïne verlaten en is naar Rusland verhuisd, waar hij een tijdelijke verblijfsvergunning verkreeg. Hij heeft in Rusland gewerkt en zorg gedragen voor een familielid. Eiser heeft in 2024 Nederland bereikt, maar stelt dat hij ontheemd is geraakt door de Russische militaire invasie in Oekraïne. De rechtbank heeft de zaak op 3 november 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten dat eiser geen recht heeft op tijdelijke bescherming, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van de Richtlijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij ontheemd is geraakt door de invasie, aangezien hij al in 2019 Oekraïne heeft verlaten en voornamelijk in Rusland heeft verbleven. De rechtbank concludeert dat eiser niet onder de doelgroep van de Richtlijn valt en dat de minister geen onredelijke beslissing heeft genomen door hem geen tijdelijke bescherming te verlenen. Eiser is doorverwezen naar de asielprocedure, waar hij mogelijk internationale bescherming kan aanvragen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de minister terecht heeft besloten dat eiser geen recht heeft op tijdelijke bescherming. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48247

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G. Tuenter)
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J.A.A. Willems).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de vaststelling van de minister dat hij geen recht op verblijf in Nederland heeft op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming (Richtlijn). [1] Eiser is het hier niet mee eens. Aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd, beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister terecht heeft besloten dat eiser geen recht heeft op tijdelijke bescherming omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden die daarvoor gelden nu niet is gebleken dat hij ontheemd is geraakt als gevolg van de Russische militaire invasie in Oekraïne. Eiser krijgt dus geen gelijk. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft aangegeven in Nederland te willen verblijven op grond van de Richtlijn. De minister heeft bij primair besluit van 22 juli 2024 bepaald dat eiser geen recht op verblijf heeft op grond van de Richtlijn omdat hij niet onder die Richtlijn valt. Bij het bestreden besluit van 21 november 2024 heeft de minister het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten en omstandigheden
3. Eiser heeft de Oekraïense nationaliteit en is afkomstig uit [plaats 1] in Oekraïne. Eiser heeft [plaats 1] in juli 2019 verlaten en is naar [plaats 2] in Rusland vertrokken. Hij verkreeg een tijdelijke verblijfsvergunning in Rusland, heeft daar gewerkt en gezorgd voor een familielid. Tijdens zijn verblijf in [plaats 2] keerde eiser om de zes maanden voor één à twee maanden terug naar [plaats 1]. Eiser bezat daar nog een huis. Voor het laatst was hij vanaf januari 2022 voor ongeveer twee maanden in Oekraïne om zijn huis te verkopen (de koopakte dateert van 28 februari 2022) en om familie te zien. Daarna is eiser weer naar [plaats 2] vertrokken en niet meer naar Oekraïne teruggekeerd. Eiser heeft Rusland op 3 juli 2024 verlaten en is naar Nederland gereisd, waar hij op 10 juli 2024 aankwam. Eiser stelt dat hij ontheemd is geraakt door de Russische militaire invasie in Oekraïne.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden die daarvoor gelden. [2] Uit eisers verklaringen volgt dat hij vóór de peildatum van 27 november 2021, namelijk in juli 2019, al uit Oekraïne is vertrokken en hij daarna voornamelijk in Rusland verbleef. Dat eiser nog een aantal keer is teruggekeerd naar Oekraïne maakt niet dat hij wel onder de voorwaarden van de Richtlijn valt omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf in Oekraïne had dan wel de intentie had zich duurzaam in Oekraïne te vestigen. De minister concludeert dat niet is gebleken dat eiser ontheemd is geraakt door het conflict. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij onder een van de andere doelgroepen valt die voor tijdelijke bescherming onder de Richtlijn in aanmerking komen. De minister acht het niet onevenredig om geen tijdelijke bescherming te verlenen aan eiser.
Beroepsgronden van eiser
5. Eiser betoogt dat hem ten onrechte geen tijdelijke bescherming is verleend. Hoewel hij vanaf juli 2019 feitelijk in Rusland verbleef, heeft hij aanvankelijk zijn woning in [plaats 1] niet opgegeven en ging hij daar iedere zes maanden naartoe en verbleef hij daar tijdens vakanties. Pas na het uitbreken van de oorlog heeft eiser zijn woning verkocht en heeft hij zijn verblijf in [plaats 1] opgegeven. De minister motiveert volgens eiser ten onrechte niet waarom ‘vertrek’ zo moet worden uitgelegd dat dit het vertrek betreft in juli 2019 en niet het vertrek in februari/maart 2022 toen hij zijn woning verkocht en hij voor de laatste keer feitelijk in Oekraïne was. Daarbij is volgens eiser van belang dat met de Richtlijn is bedoeld bescherming te bieden aan personen die door het conflict in Oekraïne ontheemd zijn geraakt van hun oorspronkelijke woonplaats. Dat is ook in eisers geval gebeurd. Verder stelt de minister zich volgens eiser ten onrechte op het standpunt dat de reden van zijn verblijf in Rusland (zijn afkomst uit [plaats 1] waar het voor hem niet veilig was en het willen vermijden van mobilisatie) en zijn latere vertrek uit Rusland (eveneens om redenen van veiligheid) niet relevant zijn. Daartoe verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 mei 2024 [3] , waarin de motieven van vertrek uit Oekraïne uitdrukkelijk zijn betrokken en bovendien, anders dan in het geval van eiser, geen sprake was van terugkeer naar Oekraïne. Uit de genoemde uitspraak leidt eiser ook af dat ruimhartig toepassing moet worden gegeven aan de doelgroepen die onder de Richtlijn vallen. Dat is in zijn geval ten onrechte niet gebeurd. Evenmin is bezien of de gevolgen van het besluit onevenredig zijn. In dat verband merkt eiser op dat hij in een asielprocedure de eerstkomende tijd niet mag werken en hij ook geen rechtmatig verblijf krijgt. Eisers broer in Nederland valt wel onder de Richtlijn, werkt hier en had bovendien ook voor eiser werk.
Toetsingskader
6. De Raad van de Europese Unie kan bij een massale toestroom van ontheemden op grond van de Richtlijn een besluit nemen waarin wordt bepaald dat bepaalde categorieën ontheemden in de lidstaat tijdelijke bescherming kunnen krijgen op grond van de Richtlijn. Als gevolg van de inval van Russische strijdkrachten in Oekraïne op 24 februari 2022 werd de Europese Unie geconfronteerd met een groeiende toestroom van Oekraïense burgers en derdelanders die op dat moment al dan niet legaal in Oekraïne verbleven. De Raad van de Europese Unie heeft daarop in het Uitvoeringsbesluit besloten om de Richtlijn van toepassing te verklaren op ontheemden uit Oekraïne. Daarbij zijn ook de groepen vreemdelingen aangewezen die onder de reikwijdte van de Richtlijn vallen. Kort gezegd gaat het om (nader geduide) categorieën van personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie van Russische strijdkrachten op die datum en die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven.
6.1.
Nederland heeft gebruik gemaakt van de optie in het Uitvoeringsbesluit om de bescherming uit te breiden door te bepalen dat ook tijdelijke bescherming wordt toegekend aan Oekraïners die Oekraïne na 26 november 2021 zijn ontvlucht of in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd. [4] De minister heeft deze keuze toegelicht in een brief van 30 maart 2022. [5]
6.2.
Bij uitspraak 4 juli 2024 heeft de meervoudige kamer van deze zittingsplaats uitleg gegeven over de vraag of, en hoe, de minister bij de beoordeling van aanspraken op tijdelijke bescherming rekening moet houden met terugkeer naar Oekraïne na de peildatum van 27 november 2021. [6] Uit deze uitspraak volgt dat het enkele feit dat iemand tijdelijk terugkeert naar Oekraïne (zonder de intentie te hebben zich daar weer te vestigen) hem na hernieuwd vertrek uit Oekraïne nog geen ontheemde maakt. In die situatie is terugkeer naar Oekraïne niet relevant en brengt dit niet mee dat een vreemdeling alsnog recht heeft op tijdelijke bescherming.
Oordeel van de rechtbank
Valt eiser onder de doelgroep van de richtlijn?
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Richtlijn niet van toepassing is op eiser. omdat eiser geen ontheemde is in de zin van artikel 2, onder c, van de Richtlijn en niet behoort tot de doelgroepen waarvoor tijdelijke bescherming is bedoeld. Eiser heeft Oekraïne niet moeten verlaten door de Russische militaire invasie in februari 2022, maar heeft zich daaraan voorafgaand, namelijk in juli 2019, (vrijwillig) buiten Oekraïne gevestigd. Toen is hij naar Rusland vertrokken, waar hij woonde en werkte en legaal verblijf had. [7] De minister neemt dus terecht aan dat eiser daar tot aan zijn vertrek in juli 2024 zijn hoofdverblijf had. Ontheemd raken veronderstelt echter dat iemand gedwongen wordt de plek te verlaten waar hij of zij op dat moment zijn of haar vaste woon- en verblijfplaats heeft. Dat was bij eiser niet het geval omdat hij slechts voor kortere periodes terugkeerde naar Oekraïne, zonder de intentie om zich daar weer duurzaam te vestigen. [8] Dat eiser op het moment van de inval in [plaats 1] was en zijn huis net na de inval heeft verkocht, maakt die conclusie niet anders. Bovendien kan uit eisers verklaringen worden afgeleid dat hij al vóór de inval op 24 februari 2022 had besloten om zijn huis in [plaats 1] te verkopen en (mede) om die reden toen in Oekraïne was. De verkoop van het huis was dus niet het gevolg van die inval. Omdat hij geen ontheemde is in de zin van de Richtlijn, komt eiser niet in aanmerking voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Eiser is daarom terecht doorverwezen naar de asielprocedure. In de uitspraak van 1 mei 2024 betrekt de rechtbank inderdaad (ook) de motieven die de vreemdelingen in die zaak hadden om uit Oekraïne te vertrekken. Anders dan in eisers geval, ging het daar om de situatie dat de vreemdelingen een maand voor de peildatum uit Oekraïne waren vertrokken. In dat verband zijn die motieven betrokken. In eisers geval is sprake van een wezenlijk andere situatie. Hij is al in juli 2019, dus jaren voor de peildatum, uit Oekraïne vertrokken. Het beroep op die uitspraak gaat dan ook niet op. Bij het voorgaande merkt de rechtbank nog op dat Nederland de Richtlijn al ruimhartiger toepast dan vereist, onder andere door deze van toepassing te verklaren op Oekraïners die al vóór de Russische invasie uit Oekraïne waren vertrokken.
Zijn de gevolgen van het besluit onevenredig?
7.1.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de gevolgen van het onderhavige besluit onevenredig zijn voor eiser. De minister heeft dat ook beoordeeld. Het gaat hier om een specifieke regeling voor een bepaalde groep mensen en eiser hoort daar, zoals hiervoor uiteengezet, niet bij. Dat eiser geen tijdelijke bescherming krijgt, betekent niet dat eiser geen internationale bescherming in Nederland kan krijgen. Daarvoor doorloopt eiser inmiddels de asielprocedure. Het is niet onevenredig of onredelijk om van hem te verlangen dat hij die weg volgt als hij meent bescherming nodig te hebben. Dat hij dan niet of pas later zou kunnen werken in Nederland, hij gedurende de procedure niet over zijn documenten kan beschikken en de procedure lang duurt, is voor eiser heel vervelend, maar maakt het oordeel niet anders. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiser inmiddels arbeid zou mogen verrichten in Nederland. [9]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister terecht heeft besloten dat eiser geen recht heeft op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.De minister verwijst voor de voorwaarden naar Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (het Uitvoeringsbesluit), artikel 3.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000).
4.De minister heeft het Uitvoeringsbesluit uitgewerkt in artikel 3.1a van het Vb 2000 en artikel 3.9a van het VV 2000.
5.TK 2021-2022, 19 637, nr. 2839. Zie ook TK 2021-2022, 19 637, nr. 2945.
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10438.
7.Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij in juli 2019 naar Rusland is vertrokken omdat hij daar werk aangeboden had gekregen.
9.Zie Bijlage I (Uitvoeringsregels) van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022, onder 8.2.