ECLI:NL:RBDHA:2025:24054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
C/09/694310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afschrift van financiële stukken in kort geding tussen ex-echtgenoten

In deze zaak, die op 16 december 2025 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, heeft de man, eiser in kort geding, een vordering ingesteld tegen de vrouw, gedaagde, met betrekking tot het verstrekken van financiële stukken van haar onderneming. De partijen zijn voormalige echtgenoten en hebben in hun echtscheidingsconvenant afspraken gemaakt over partneralimentatie. De man heeft echter de overeengekomen alimentatie niet voldaan en heeft inzage in de financiële stukken van de vrouw nodig om een verzoek tot wijziging van de alimentatie in te dienen. De vrouw heeft geweigerd om de gevraagde stukken te verstrekken, wat heeft geleid tot deze procedure.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man voldoende belang heeft bij het verkrijgen van de jaarrekeningen van de onderneming van de vrouw voor de periode 2019 tot en met 2025, omdat deze informatie essentieel is voor zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De vrouw is veroordeeld om deze stukken binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te verstrekken, met een dwangsom van € 100 per dag(deel) voor het geval zij hieraan niet voldoet. De vordering van de man om een onderbouwde specificatie van een factuur te ontvangen is afgewezen, omdat de vrouw al voldoende informatie had verstrekt. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/694310 / KG ZA 25-1103
Vonnis in kort geding van 16 december 2025
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
hierna: de man
advocaat mr. R.P.A. Meghoe,
tegen:
[gedaagde]te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna: de vrouw,
advocaten mr. R.C van Bakel en mr. A. Spoormaker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 november 2025 met producties 1 t/m 24;
- de conclusie van antwoord van 27 november 2025 met producties 1 t/m 12;
- de brief van 28 november 2025 van de man met producties 25 t/m 31;
- de op 1 december 2025 door de man ingediende producties 32 t/m 34;
- de op 1 december 2025 door de man ingediende productie 35;
- de op 2 december 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de advocaat van de vrouw spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [dag 1] 2005 tot [dag 2] 2020.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking van 8 juli 2020 is het door partijen op 1 mei 2020 ondertekende echtscheidingsconvenant opgenomen. In het echtscheidingsconvenant zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
“2.1 Partijen stellen de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw hierbij vast op € 4.322,-- netto per maand, uitgaande van een netto gezinsinkomen van
€ 7.833,-- per maand en kosten van [naam] van € 805,- per maand.
De vrouw voorziet gedeeltelijk in haar eigen levensbehoefte voorzien. Haar gemiddelde bruto inkomen uit arbeid en/of vermogen bedraagt ten tijde van ondertekening van dit convenant € 2.796,- per maand. De resterende behoefte aan partneralimentatie bedraagt derhalve € 2.437,- bruto per maand. Uit de JUS-vergelijking volgt een redelijke bijdrage van € 1.751,- bruto per maand ten laste van de man.
2.2
Op basis van de aldus vastgestelde behoefte en draagkracht komen partijen overeen, dat de man aan de vrouw met ingang van de datum waarop de vrouw over eigen woonruimte beschikt, zal bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.751,- bruto per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan.”
2.3.
De man drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1] .
2.4.
De vrouw drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 2] .
2.5.
Sinds 1 november 2020 beschikt de vrouw over eigen woonruimte.
2.6.
De man heeft de overeengekomen partneralimentatie niet voldaan.
2.7.
Op 24 juni 2025 heeft de vrouw via het Nationaal Loket Alimentatie Inning een bedrag van € 107.114,50 aan achterstallige partneralimentatie (inclusief wettelijke indexering) van de man gevorderd. De vrouw heeft de invorderingsmaatregelen opgeschort in afwachting van onderhavig kort geding.
2.8.
De man heeft de vrouw meermaals verzocht om de jaarrekeningen van haar onderneming van 2020 tot en met 2025 te verstrekken, maar zij weigert dit.
2.9.
Op 2 juli 2025 heeft de onderneming van de man aan de onderneming van de vrouw een factuur met kenmerk 2025-0073 ten bedrage van € 45.258,84 gestuurd met betrekking tot werkzaamheden die zijn verricht aan de boten van de vrouw en de winterstalling van de boten in 2020 tot en met 2025. Bij brief van 14 augustus 2025 heeft (de advocaat van) de vrouw de factuur betwist.
2.10.
Op 22 juli 2025 heeft de onderneming van de vrouw aan de onderneming van de man een factuur met kenmerk 2025-0016 ten bedrage van € 45.000 gestuurd met betrekking tot administratieve werkzaamheden ten behoeve van de winterstalling in september 2020 en september 2021 en onderhoudsmaterialen die zijn geleverd in november 2020. De man heeft deze factuur direct betwist en geretourneerd aan de vrouw. Bij e-mail van 17 oktober 2025 heeft (de advocaat van) de man (de advocaat van) de vrouw verzocht om een onderbouwde specificatie van de factuur.
2.11.
Bij e-mail van 12 november 2025 heeft (de advocaat van) de vrouw de volgende onderbouwing gegeven van de factuur met kenmerk 2025-0016:
“Cliënte heeft in 2020 en 2021 de administratie ten behoeve van de winterstalling verzorgd voor uw cliënt. (…).
De inhoud van deze werkzaamheden is divers geweest. Zo is het klantenbestand van de werf beheerd in excel alsmede zijn de reserveringsformulieren verstuurd naar klanten en potentiële klanten. Ieder jaar zijn er klanten die geen gebruik meer willen maken van de stalling. Die communicatie verliep ook via cliënte en haar collega. Het bestand diende hiervoor ieder jaar te worden geüpdatet. Het
e-mail verkeer verliep via cliënte alsmede onderhield zij de telefonische contacten met de klanten. Cliënte heeft de stallingsformulieren geprint en verstuurd, zowel per brief als per e-mail. Cliënte heeft de ingestuurde en terug gestuurde formulieren met de hand ingevoerd in het bestand. Zij heeft facturen gemaakt en verzonden. Cliënte heeft tevens een facturering programma in het Moneybird voor de jachtwerf aangemaakt in 2021, zodat uw cliënt zelf de facturering kon gaan verzorgen vanaf het daarop volgende jaar. Cliënte heeft zowel de schriftelijke als de digitale administratie voor uw cliënt verzorgd, aangezien hij hiervoor niet zelf kon zorgdragen.
In de maanden september en oktober 2020 en 2021 hebben cliënte en haar collega steeds 50 uur per maand aan deze werkzaamheden besteed, zulks tegen een uurtarief ad € 15,-.
Voorts heeft cliënte een pallet met materialen aan uw cliënt overgedragen. Het betrof een grote hoeveelheid materialen, die daarvoor waren geplaatst in een wandkast van 5m breed x 2m hoog. Het ging daarbij onder meer om onderhoudsmaterialen van merken als Epifanes, Allpa en de IJssel en een grote display met rvs schroeven en boutjes. Daarnaast ook nog rvs beslag, benzinetanks, kwasten, reinigingsmiddelen, verdunningen, primers, epoxys, bootshampoos, poetsmiddelen, vlaggenstokken,
sloten, beitsen, houtoliën etc. (ter indicatie: Epifanes anti fouling €45,00 per liter, Epifanes kleurlak
€ 39,00 per liter, Epifanes vernis 10 liter €419,00, DD lak de IJssel €56,00 en €35,00 per set, DD lak de IJssel per liter €63,00, benzine tanks €27,00 Copper cruise Epifanes €33,00).”

3.Het geschil

3.1.
De man vordert – zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw veroordeelt tot:
I. het verstrekken van een afschrift van haar jaarrekeningen, aangiften en aanslagen omzetbelasting voor de periode 2019 tot en met 2025 van haar onderneming [bedrijf 2] ;
II. het verstrekken van een afschrift van een gedetailleerde en onderbouwde specificatie ten aanzien van de factuur met kenmerk 2025-0016, met data ten aanzien van de administratieve werkzaamheden en onderhoudsmaterialen, waaronder ingekochte en geleverde onderhoudsmaterialen die het bedrag van € 45.000 rechtvaardigen;
III. betaling van een dwangsom van € 500 per dag(deel) dat de vrouw niet voldoet aan voornoemde veroordelingen, met een maximum van € 25.000;
IV. betaling van de proceskosten, vermeerderd met de nakosten.
3.2.
Daartoe voert de man – samengevat – het volgende aan. Partijen hebben in hun echtscheidingsconvenant een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vastgelegd. Partijen hebben vervolgens mondeling nadere afspraken gemaakt en zijn overeengekomen dat de man de partneralimentatie mag verrekenen met de door hem voor de onderneming van de vrouw verrichtte werkzaamheden. Omdat partijen deze afspraak niet schriftelijk hebben vastgelegd, wil de man in een bodemprocedure wijziging van de partneralimentatie verzoeken. Hij heeft inzage in de financiële stukken van de onderneming van de vrouw nodig om dit verzoek te kunnen onderbouwen. Daarnaast heeft de man inzage nodig in de specificatie van de factuur die (de onderneming van) de vrouw hem heeft gestuurd om na te kunnen gaan waar het gefactureerde bedrag op is gebaseerd.
3.3.
De vrouw voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Spoedeisend belang
4.1.
De man is dit kort geding (onder meer) gestart omdat hij de financiële stukken van de onderneming van de vrouw nodig heeft om in een (familierechtelijke) bodemprocedure zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie te kunnen onderbouwen. Zonder deze stukken kan de man de aanvullende behoefte van de vrouw in de onderhoudsplichtige periode niet berekenen en zijn kansen in een wijzigingsprocedure niet inschatten. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij zijn vordering gegeven. Van de man kan niet in redelijkheid worden verwacht dat hij de uitkomst van een bodemprocedure (over afgifte van een afschrift van de stukken) afwacht om daarna in een (familierechtelijke) bodemprocedure wijziging van de partneralimentatie te kunnen verzoeken. Dat de vrouw de incasso van de achterstallige partneralimentatie heeft opgeschort, doet hier niet aan af. Haar vordering blijft immers bestaan zolang de partneralimentatie niet is gewijzigd en zij kan de incasso ieder moment hervatten. Dat partijen van mening verschillen over het antwoord op de vraag of er een grond bestaat voor wijziging van de partneralimentatie, is voor de beoordeling van (het spoedeisende karakter van) deze zaak niet van belang en de stellingen van partijen hierover zullen niet inhoudelijk beoordeeld worden.
Vordering afschrift financiële stukken onderneming
4.2.
Op grond van artikel 194 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft een partij bij een rechtsbetrekking tegenover degene die beschikt over bepaalde gegevens over die rechtsbetrekking, recht op inzage, afschrift of uittreksel van die gegevens als hij daarbij voldoende belang heeft. Uit lid 2 van dit artikel volgt dat degene die over de gegevens beschikt, verplicht is daarvan desverzocht inzage, afschrift of uittreksel te verstrekken, tenzij a) hem een verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165 lid 2 Rv toekomt of b) gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
4.3.
De man stelt dat hij belang heeft bij afschrift van de financiële stukken van de onderneming van de vrouw, omdat hij daarmee in een bodemprocedure wil onderbouwen dat hij in de onderhoudsplichtige periode (1 november 2020 tot 8 juli 2025) geen of minder partneralimentatie aan de vrouw verschuldigd was.
4.4.
De vrouw betwist dat de man voldoende belang heeft bij afschrift van de stukken, omdat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan de man wijziging van de partneralimentatie kan verzoeken. In de onderhoudsplichtige periode is het inkomen van de man juist toegenomen, zodat hij voldoende draagkracht had. Niet relevant is wat de aanvullende behoefte van de vrouw was, aangezien de onderhoudsplichtige periode inmiddels is verstreken en een eventuele wijziging niet met terugwerkende kracht zal worden vastgesteld. Uit vaste jurisprudentie volgt immers dat het gebruikelijk is dat de ingangsdatum van een wijziging wordt bepaald op de datum van indiening van het wijzigingsverzoek of de datum van de beschikking en dat de rechter behoedzaam moet omgaan met zijn bevoegdheid om de wijziging op een eerdere datum te laten ingaan.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man voldoende belang heeft bij afgiften van een afschrift van de jaarrekeningen 2019 t/m 2025 van de onderneming van de vrouw. Hieruit blijkt de winst uit onderneming (en dus het inkomen) van de vrouw in de onderhoudsplichtige periode en daarmee kan haar aanvullende behoefte worden berekend. Zonder deze berekening kan de man in een bodemprocedure zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie niet onderbouwen. Dat op voorhand al vast zou staan dat geen sprake is van een wijzigingsgrond en dat de man daarom geen belang heeft bij de stukken, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan de orde. Uit vaste jurisprudentie volgt inderdaad dat de rechter in het algemeen behoedzaam moet zijn om een wijziging van partneralimentatie in te laten gaan met ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum, bijvoorbeeld indien dit ingrijpende gevolgen heeft voor de onderhoudsgerechtigde die daardoor verplicht wordt tot terugbetaling van al ontvangen (en inmiddels uitgegeven) partneralimentatie. Dit is hier echter (juist) niet aan de orde, aangezien de man de vrouw nooit het afgesproken bedrag aan partneralimentatie heeft betaald.
4.6.
Nu verder niet is gebleken van gewichtige redenen die zich ertegen verzetten dat de vrouw een afschrift verstrekt van de jaarrekeningen 2019 t/m 2025, zal de voorzieningenrechter de vordering in zoverre toewijzen. Voor 2025 zal dit een prognose betreffen, zoals de man tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgesteld. De rechtbank merkt daarbij wel op dat de man tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd dat hij aan de vrouw ook zijn jaarrekeningen tot en met 2024 en een prognose over 2025 zal verschaffen. De voorzieningenrechter rekent erop dat de man deze toezegging gestand zal doen.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding om de vrouw ook te verplichten tot het verstrekken van afschriften van de aangiften - en aanslagen omzetbelasting, aangezien dit niet nodig is ter bepaling van haar inkomen in de onderhoudsgerechtigde periode.
4.8.
Ondanks herhaaldelijk verzoek van de man en onder dreiging van het starten van dit kort geding heeft de vrouw volhardt in haar weigering om de verzochte stukken te verstrekken. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is daarom aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd.
Vordering afschrift onderbouwing factuur
4.9.
De man stelt dat hij belang heeft bij een onderbouwde specificatie van de factuur die de onderneming van de vrouw heeft gestuurd, om na te kunnen gaan op grond van welke administratieve werkzaamheden en onderhoudsmaterialen het gefactureerde bedrag tot stand is gekomen.
4.10.
De vrouw betwist dat de man belang heeft bij zijn vordering, omdat zij de factuur al heeft onderbouwd met de haar beschikbare stukken en een toelichting. De vrouw kan niet meer overleggen dan zij al heeft gedaan. Bovendien kan de man de factuur in rechte betwisten en het is dan aan de vrouw om haar vordering te onderbouwen.
4.11.
Naar aanleiding van de stelling van de vrouw dat zij niet meer kan overleggen, heeft de man niet concreet gemaakt van welke stukken hij nog (meer) afschrift vordert. De voorzieningenrechter zal deze vordering dan ook afwijzen.
Proceskosten
4.12.
De man en de vrouw vorderen over en weer de ander te veroordelen in de reële proceskosten omdat zij elkaar nodeloos op kosten zouden hebben gejaagd.
4.13.
In de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, ziet de voorzieningenrechter echter aanleiding om te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. In hetgeen partijen hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Niet gezegd kan worden dat de vrouw de man nodeloos kosten heeft laten maken, nu zij gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen van de man. Ook de man mocht zijn vorderingen in redelijkheid in kort geding instellen nadat de vrouw weigerde afschrift van haar financiële stukken te verstrekken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de vrouw om aan de man een afschrift te verstrekken van haar jaarrekeningen voor de periode 2019 tot en met 2014 en een prognose voor 2025 van haar onderneming [bedrijf 2] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis;
5.2.
veroordeelt de vrouw tot betaling van een dwangsom van € 100 per dag(deel) dat zij de veroordeling onder 5.1 niet nakomt, met een maximum van € 25.000;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2025.
JvL