ECLI:NL:RBDHA:2025:24159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
SGR 25/4644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het inwendig veranderen van een winkel tot hotelkamers in Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 december 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het inwendig veranderen van een winkel aan de [adres] in Den Haag tot twee hotelkamers beoordeeld. Eiser, eigenaar van diverse panden in de omgeving, had op 12 maart 2024 een aanvraag ingediend, die op 23 oktober 2024 door het college van burgemeester en wethouders werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar, waarop de bezwaarschriftencommissie adviseerde het bezwaar gegrond te verklaren. Desondanks verklaarde het college het bezwaar ongegrond met een besluit op 6 juni 2025. Eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank behandelt het beroep op 16 oktober 2025 en constateert dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank oordeelt dat het bouwplan van eiser moet worden gekwalificeerd als een hotel, zoals bedoeld in de planregels, omdat het voldoet aan de vereiste van gedeeltelijke verzorging. De rechtbank legt uit dat de definitie van een hotel in de planregels vereist dat er naast tijdelijke huisvesting ook een vorm van verzorging aanwezig moet zijn. Eiser biedt een ontbijtservice aan en zorgt voor schoon bed- en linnengoed, wat voldoende is om van gedeeltelijke verzorging te spreken.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoed moeten worden. De uitspraak benadrukt dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet voldeed aan de vereisten voor een hotel, en dat het college eiser om nadere toelichting had moeten vragen als er onduidelijkheden waren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/4644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het inwendig veranderen van de winkel aan de [adres] in Den Haag tot twee hotelkamers. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven
.Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser is de eigenaar van diverse panden in en rondom de Badhuisstraat in Den Haag. Deze panden exploiteert hij als hotel. Op 12 maart 2024 heeft hij een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het inwendig veranderen van de winkel aan de [adres] tot twee hotelkamers.
2.1.
Met het besluit van 23 oktober 2024 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiser afgewezen. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.2.
De bezwaarschriftencommissie heeft het college geadviseerd om het bezwaar van eiser gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Volgens de bezwaarschriftencommissie heeft het college zich, onder meer, ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bouwplan van eiser gekwalificeerd kan worden als short stay.
2.3.
Met het besluit van 6 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft het college, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.5.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, vergezeld door [naam] , en de gemachtigde van het college.
2.7.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen om een nader stuk in te dienen.
2.8.
Op 7 november 2025 heeft eiser desgevraagd het nadere stuk overgelegd.
2.9.
Omdat partijen hebben verklaard af te zien van een tweede zitting, heeft de rechtbank het onderzoek op 12 november 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 heeft iedere gemeente van rechtswege een omgevingsplan dat geldt voor het gehele grondgebied. In het tijdelijke deel van dit omgevingsplan zijn onder meer de bestemmingsplannen opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Scheveningen Dorp.’ Dit bestemmingsplan maakt dan ook onderdeel uit van het tijdelijke deel van het omgevingsplan gemeente Den Haag.
Kwalificeert het bouwplan als hotel zoals bedoeld in het omgevingsplan?
4. Eiser betoogt dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat het bouwplan niet kwalificeert als hotel zoals bedoeld in artikel 1.53 van het omgevingsplan. Hij voert hiertoe aan dat, in tegenstelling tot hetgeen het college heeft besloten, het bouwplan voldoet aan het vereiste dat sprake moet zijn van gedeeltelijke verzorging zoals bedoeld in artikel 1.53 van de planregels. Eiser betwist bovendien de relevantie van de door het college aangehaalde rechtbankuitspraak van 26 oktober 2023. [1] Volgens eiser blijkt uit die uitspraak slechts dat het specifieke bouwplan waar die uitspraak over ging niet voldeed aan de wettelijke motiveringsvereisten, terwijl dat bouwplan verder wel binnen het omgevingsplan zou passen.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan niet kwalificeert als hotel zoals bedoeld in de planregels. Volgens het college blijkt niet uit de aanvraag dat het bouwplan voorziet in verzorging zoals bedoeld in de aangehaalde uitspraak.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming ‘Gemengd-1’ hebben. Ingevolge artikel 5.1, onder d, van de planregels is het onder meer toegestaan om op gronden met deze bestemming een hotel te vestigen.
4.3.
Ingevolge artikel 1.53 van de planregels luidt de definitie van een hotel en/of pension als volgt:
Elk gebouw dan wel een gedeelte van een gebouw, alsmede de daarbij behorende voorzieningen zoals terrassen, tuinen, zwembaden, tennisbanen, erven of terreinen of gedeelten daarvan, waar de bedrijfsvoering hoofdzakelijk is gericht op het bedrijfsmatig verlenen van tijdelijke huisvesting met gehele of gedeeltelijke verzorging.
4.4.
De rechtbank overweegt dat uit de definitie van artikel 1.53 van de planregels blijkt dat er naast het bedrijfsmatig verlenen van tijdelijke huisvesting – waarvan in dit geval onbetwist sprake is – een vorm van verzorging nodig is. Omdat het verzorgingsbegrip niet wordt gedefinieerd in de planregels, sluit de rechtbank aan bij de betekenis die in het normale spraakgebruik wordt gehanteerd. Het “Van Dale’s Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal” definieert verzorging als ‘(1) het voorzien in het welzijn van personen en (huis)dieren, (2) het in goede staat houden van iets, (3) het zorg dragen voor de uitvoering van een taak of opdracht.’ Nu het verzorgingsbegrip in relatie staat tot de hotelfunctie, is naar het oordeel van de rechtbank hier de eerste definitie relevant. Verder leest de rechtbank in de definitie van het verzorgingsbegrip een zekere mate van afhankelijkheid van de gasten ten aanzien van de exploitant. Deze uitleg wordt eveneens gehanteerd in de uitspraak van 26 oktober 2023.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de aanvraag en de toelichting daarop in de bezwaarprocedure voldoende dat het initiatief van eiser voorziet in gedeeltelijke verzorging in de hiervoor bedoelde zin. In de bezwaarprocedure is gebleken dat gasten gebruik kunnen maken van een ontbijtservice. Ter zitting heeft eiser dit nogmaals verduidelijkt en daarbij toegelicht dat gasten, telefonisch of via een online omgeving, kunnen kiezen uit verschillende ontbijtpakketten, die door de host worden samengesteld. Hoewel deze service geen standaard onderdeel vormt van het verblijf, kan hier op aanvraag gebruik van worden gemaakt. Deze gang van zaken, waarbij gasten de keuze hebben tussen het boeken van logies met of zonder ontbijt, is bij hotels niet ongewoon. Voorts blijkt uit de aanvraag dat schoon bed- en linnengoed is inbegrepen bij het verblijf, waarbij bij langer verblijf vervanging van bed- en linnengoed standaard is, en bij korter verblijf daar bij de host om kan worden gevraagd. Ook een periodieke schoonmaak van de aanwezige ruimtes is inbegrepen, waarbij het niet alleen om gemeenschappelijke ruimtes gaat maar ook om de ruimtes waar de gasten verblijven. Ter zitting heeft eiser verder verduidelijkt dat de gasten gedurende de hele dag contact kunnen opnemen met een hostingteam, dat op korte afstand van het appartement beschikbaar is. Hoewel er, zoals eiser ter zitting heeft toegelicht, gebruik wordt gemaakt van een sleutelkluis, kan de host de gasten desgewenst begeleiden naar het verblijf. De host kan de gasten zo nodig voorzien van schoon linnengoed en is tevens verantwoordelijk voor de ontbijtservice. Hiernaast biedt eiser een externe sleutelservice aan. Dit alles is voldoende om van gedeeltelijke verzorging te kunnen spreken.
4.6.
De verwijzing door het college naar de uitspraak van 26 oktober 2023 leidt niet tot een andere conclusie. In die zaak gold, op basis van een ander bestemmingsplan, dezelfde definitie van een hotel als in deze zaak. Hoewel het toetsingskader daarmee identiek is aan het toetsingskader in het voorliggende geval, maakt de invulling van het bouwplan van eiser dat sprake is van een andere uitkomst. De verzorging waar het in die uitspraak om ging bestond uit stoffering en meubilering, aanwezigheid van een wasmachine en een droger in een algemene ruimte, herstel van schade aan verlichting of meubilering en schoonmaak van algemene ruimtes, en een optionele ‘broodservice’. De hiervoor onder 4.5. geschetste omstandigheden maken dat in het nu voorliggende geval wel degelijk sprake is van gedeeltelijke verzorging.
4.7.
Dat het college zich op het standpunt stelt dat, gelet op zowel het ontbreken van een receptie en gemeenschappelijke eetruimte als de aanwezigheid van de kitchenette, geen sprake is van voldoende verzorging, maakt dit niet anders. De rechtbank overweegt dat uit artikel 1.53 van de planregels niet volgt dat een receptie ter plaatse vereist is voor een hotel, en eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de functies die een receptie ter plaatse voor de gasten zou kunnen vervullen langs andere weg beschikbaar zijn. Hoewel een gemeenschappelijke eetruimte in veel hotels gebruikelijk is, volgt ook op dat punt niet uit de planregels dat de aanwezigheid daarvan noodzakelijk zou zijn om van een hotel te kunnen spreken. De aanwezigheid van de kitchenette betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat gasten op andere vlakken in het geheel niet afhankelijk zijn van de verzorging door eiser, en volgens de planregels is het voorzien in gedeeltelijke verzorging voldoende om van een hotel te kunnen spreken.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan van eiser is aan te merken als een hotel zoals bedoeld in artikel 1.53 van de planregels. Het college had de gevraagde vergunning daarom niet om deze reden mogen weigeren.
4.9.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat indien en voor zover het college van oordeel was dat de aanvraag van eiser onduidelijk was met betrekking tot het aangeboden verzorgingsniveau, het op de weg van het college had gelegen om eiser om nadere toelichting te vragen. Niet is gebleken dat het college om aanvullende informatie heeft gevraagd, waardoor eventuele onduidelijkheid niet aan eiser kan worden tegengeworpen.
4.10.
De beroepsgrond slaagt. Gelet op dit oordeel komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de overige beroepsgronden van eiser.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
5.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van
€ 907,- . Deze vergoeding bedraagt in totaal € 1.814,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor deelname aan de zitting, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1). Er zijn geen verdere kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 juni 2025;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.M.J. Kemper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:18213).