ECLI:NL:RBDHA:2025:2418
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WIA-uitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De voorzieningenrechter heeft op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in de zaak met nummer SGR 24/9656. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat hem per 30 juli 2024 geen WIA-uitkering toekende, omdat hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kan verdienen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en wijst het af zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter overweegt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Bij financiële geschillen is er doorgaans geen spoedeisend belang, tenzij er een onomkeerbare situatie dreigt, zoals faillissement of acute financiële nood. Verzoeker heeft niet kunnen onderbouwen dat hij in een acute noodsituatie verkeert, ondanks zijn beweringen over het niet kunnen betalen van privé-uitgaven. De voorzieningenrechter heeft verzoeker verzocht om bewijsstukken te overleggen, maar deze zijn niet aangeleverd.
Uiteindelijk concludeert de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.