ECLI:NL:RBDHA:2025:2419
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake beëindiging Ziektewet-uitkering zonder spoedeisend belang
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen was vastgesteld op 11 december 2023. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. Verzoekster ontving tot en met 26 februari 2025 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er geen acute noodsituatie is die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Verzoekster heeft niet voldoende onderbouwd dat haar financiële situatie zo kritiek is dat onmiddellijke actie vereist is. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoekster een echtgenoot heeft met inkomen en een eigen woning bezit, wat bijdraagt aan de conclusie dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter roept verweerder op om zo spoedig mogelijk een beslissing op het bezwaar van verzoekster te nemen, maar kan verder niets voor verzoekster betekenen in deze voorlopige voorziening. De uitspraak wordt gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Klaus, en is openbaar uitgesproken.