ECLI:NL:RBDHA:2025:2420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
SGR 25/3
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake beëindiging Ziektewet-uitkering en terugvordering

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn Ziektewet (ZW) uitkering en de bijbehorende toeslagen heeft zien beëindigen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en wijst het af zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder, de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft in een besluit van 31 oktober 2024 vastgesteld dat verzoeker per 1 oktober 2024 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat er onvoldoende gegevens zijn om zijn arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overweegt dat bij financiële geschillen, zoals in deze zaak, niet snel sprake is van spoedeisend belang, omdat na afloop van de bodemzaak het bedrag alsnog kan worden terugbetaald. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij in een penibele financiële situatie verkeert, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van acute nood. Verzoeker heeft weliswaar een huurachterstand, maar heeft niet aangetoond dat hij geen middelen heeft om de beslistermijn van zijn bijstandsaanvraag te overbruggen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/3

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. Ö. Şahin),
en
de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beëindiging, terugvordering en invordering van de uitkering die hij op grond van de Ziektewet (ZW) ontving en de daarmee samenhangende toeslagen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Verweerder heeft in het besluit van 31 oktober 2024 bepaald dat verzoeker per 1 oktober 2024 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat verweerder onvoldoende gegevens heeft om vast te stellen of verzoeker arbeidsongeschikt is. In de twee besluiten van 11 november 2024 heeft verweerder bepaald dat verzoeker de teveel ontvangen ZW-uitkering en toeslag over de periode van 1 oktober 2024 tot en met 27 oktober 2024 moet terugbetalen. In de twee besluiten van 12 november 2024 heeft verweerder bepaald dat verzoeker een bedrag van € 933,43 netto aan te veel ontvangen ZW-uitkering en een bedrag van € 211,17 netto aan te veel ontvangen toeslag moet overmaken naar verweerder. Verzoeker heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat hij onvoldoende gegevens heeft om vast te stellen of verzoeker arbeidsongeschikt is. Verzoeker heeft een hersenoperatie ondergaan waarna hij sinds februari 2024 een ZW-uitkering ontvangt. Hij is nog steeds ziek. Voor verweerder is de arbeidsongeschiktheid van verzoeker makkelijk vast te stellen als verzoeker voor een spreekuur bij de verzekeringsarts wordt uitgenodigd. Verzoeker heeft verweerder verzocht om hem opnieuw voor een spreekuur uit te nodigen, maar verweerder heeft enkel meegedeeld dat het verzoek bij de desbetreffende afdeling is neergelegd. Verzoeker verkeert sinds de stopzetting van zijn ZW-uitkering in een uiterst penibele financiële situatie. Hij beschikt over geen enkele vorm van inkomen en heeft niet de middelen om zijn vaste lasten te betalen. Vooral de huurachterstand zorgt voor veel stress bij verzoeker, omdat het hebben van een huurachterstand van drie maanden in beginsel een reden is voor ontbinding van de huurovereenkomst. Dit betekent dat verzoeker in een schrijnende situatie zit en onder het bestaansminimum leeft.
4. De voorzieningenrechter heeft verzoeker verzocht om (zo mogelijk) met stukken te onderbouwen dat sprake is van een spoedeisend belang. Hierbij is ook gevraagd of verzoeker kan aangeven of hij al een bijstandsaanvraag heeft gedaan en, zo nee, waarom niet. In zijn reactie hierop geeft verzoeker aan dat hij sinds de beëindiging van zijn ZW-uitkering geen enkele vorm van inkomen heeft. Verzoeker heeft zijn vaste lasten nog tot en met december kunnen betalen met leningen, maar hij heeft nu onvoldoende saldo om zijn rekeningen te betalen. Hij heeft van zijn verhuurder al meerdere herinneringen gekregen over de huur van de maand januari 2025. Hij verwacht dat hij ook een herinnering krijgt voor de huur van februari 2025 omdat hij de huur voor die maand ook niet kan betalen. Hij is er financieel zo erg op achteruitgegaan dat hij geen boodschappen meer kan doen. Hij kan eenmaal per dag een maaltijd krijgen bij de Turkse moskee. Verzoeker heeft een bijstandsuitkering aangevraagd, maar die aanvraag is nog in behandeling. Het is op dit moment niet duidelijk of de gemeente een bijstandsuitkering zal toekennen. Als verzoeker recht heeft op een bijstandsuitkering, dan zal het voor verzoeker niet mogelijk zijn om de betalingsachterstanden met een bijstandsuitkering in te halen en daarnaast aan de reguliere betalingsverplichtingen te voldoen.
5. Verweerder geeft aan dat verzoeker niet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat sprake is van financiële nood. Zo geeft hij niet aan of hij inmiddels een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Verder geeft verweerder aan dat verzoeker ineens op vakantie naar Turkije ging voor ruim vijf maanden. Hij heeft dit weliswaar via een wijzigingsformulier gemeld, maar niet op tijd. Als hij dit op tijd had gedaan, dan had verweerder nog de gelengheid gehad dat daarmee niet akkoord wordt gegaan omdat hij nog niet op het spreekuur bij de verzekeringsarts was geweest. Ook was hij telefonisch onbereikbaar in die periode. Verweerder heeft verzoeker op een spreekuur uitgenodigd op 21 augustus 2024, 17 september 2024 en 23 oktober 2024, maar verzoeker is niet verschenen. De aangetekend verstuurde uitnodiging voor het spreekuur op 23 oktober 2024 is op 29 oktober 2024 retour gekomen, omdat verzoeker de brief niet heeft opgehaald.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker ter onderbouwing van het spoedeisend belang enkel een brief van 10 januari 2025 heeft overgelegd waaruit volgt dat hij een huurachterstand heeft over de maand januari 2025. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker hiermee onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een acute financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker inmiddels een bijstandsuitkering heeft aangevraagd, maar hij heeft niet onderbouwd dat hij geen middelen heeft om de beslistermijn van de gemeente op die aanvraag te overbruggen. Ook heeft hij verder niet onderbouwd dat hij geen boodschappen meer kan doen.
7. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat het dossier een email van 24 januari 2025 van een medewerker bezwaar van verweerder aan de gemachtigde van verzoeker bevat waaruit volgt dat vooralsnog geen spreekuur wordt ingepland bij een verzekeringsarts en dat de uitkomst van de voorlopige voorziening wordt afgewacht. De voorzieningenrechter hoopt dat verweerder, nu verzoeker zijn bereidheid heeft getoond om op een spreekuur te komen en de uitnodiging voor het spreekuur op 23 oktober 2024 retour is gekomen, verzoeker zo spoedig als mogelijk uitgenodigd wordt voor een spreekuur met de verzekeringsarts om het recht op ZW-uitkering vast te kunnen stellen.

Conclusie en gevolgen

8. De conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.