ECLI:NL:RBDHA:2025:2421
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Werkloosheidswet zonder spoedeisend belang
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De voorzieningenrechter heeft op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in de zaak met nummer SGR 25/286. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Basten Batenburg, heeft zijn aanvraag om een WW-uitkering zien afgewezen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. B.M. de Wolff. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker niet voldeed aan de wekeneis en dat hij verwijtbaar werkloos was geworden.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, aangezien verzoeker niet heeft aangetoond dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeert. Verzoeker heeft weliswaar aangevoerd dat hij geen inkomsten heeft en maandelijkse lasten moet voldoen, maar hij heeft niet onderbouwd dat zijn bijstandsaanvraag is afgewezen op basis van zijn spaarreserves.
De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker zijn stellingen niet heeft onderbouwd met bewijsstukken en dat er geen onomkeerbare situatie dreigt. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier mr. M. Klaus, en is openbaar uitgesproken op 17 februari 2025. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.