ECLI:NL:RBDHA:2025:24501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
NL25.34869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Guinese vreemdeling wegens onvoldoende onderbouwing van vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Guinese vreemdeling, heeft op 13 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland, waarbij hij stelt dat hij vreest voor zijn leven door zijn moeder en familieleden in Guinee. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de vrees voor vervolging niet aannemelijk is gemaakt. Eiser heeft verklaard dat hij op jonge leeftijd met zijn vader uit Guinee is vertrokken en sindsdien geen contact meer heeft gehad met zijn moeder en haar familie. De rechtbank oordeelt dat de door eiser gestelde vrees niet voldoende is onderbouwd en dat er geen concrete feiten zijn die zijn vrees ondersteunen. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser geen medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn suïcidale uitingen, waardoor er geen aanleiding is om een BMA-advies aan te vragen. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag terecht is afgewezen, omdat er geen reëel risico op ernstige schade bestaat bij terugkeer naar Guinee. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.34869

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. W. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ongegrond verklaard. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2025 op zitting behandeld te Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen. Als tolk is aanwezig [naam] .

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Guinese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 13 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Aan die asielaanvraag heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Eisers ouders zijn gescheiden, waarna hij rond tienjarige leeftijd met zijn vader uit Guinee is vertrokken. Hij heeft tot omstreeks 2018 met zijn vader in [plaats] gewoond. Eisers vader heeft hem verteld dat zijn moeder en familie van zijn moederszijde hem willen vermoorden. Bij terugkeer vreest eiser daarom door hen te worden gedood. Ook kent eiser verder niemand in Guinee en weet hij niet waar hij moet verblijven.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, evenals de scheiding van zijn ouders. De door eiser gestelde vrees om bij terugkeer naar Guinee door zijn moeder en familieleden te worden gedood acht verweerder niet aannemelijk. Volgens verweerder heeft eiser vaag en ongefundeerd verklaard over wie er precies een probleem met hem zou hebben, wat de reden van de dreiging is en sinds wanneer die dreiging bestaat. Eisers vrees is uitsluitend gebaseerd op hetgeen hij van zijn vader heeft vernomen. Bovendien heeft eiser verklaard zelf nooit persoonlijke problemen in Guinee te hebben ondervonden en al vijftien jaar geen contact met zijn familie te hebben. Er is daarom geen sprake van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. Verweerder ziet ook geen aanleiding om uit te gaan van een gebrek aan bescherming door de autoriteiten of van een situatie waarin eiser maatschappelijk of sociaal niet kan functioneren of in zijn bestaanszekerheid wordt bedreigd. Ten aanzien van het beroep op artikel 64 van de Vw heeft verweerder tot slot overwogen dat de suïcidale uitingen van eiser, zonder medische onderbouwing, onvoldoende grond bieden om een BMA-onderzoek [2] te laten verrichten of uitstel van vertrek op medische gronden te verlenen.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Verweerder heeft zijn referentiekader ten onrechte niet, althans onvoldoende kenbaar, bij de beoordeling betrokken. Het is eiser niet duidelijk hoe het referentiekader is vastgesteld en hoe zijn jonge leeftijd ten tijde van de gebeurtenissen daarin is meegewogen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom van hem mocht worden verwacht dat hij meer of concreter verklaart, terwijl het gebeurtenissen uit zijn kindertijd betreft en hij daarover enkel via zijn vader informatie heeft verkregen. Omdat voor eiser niet inzichtelijk is hoe met zijn referentiekader rekening is gehouden, is de motivering op dit punt gebrekkig. Verder voert eiser aan dat zijn asielrelaas geloofwaardig en zwaarwegend is. Hij vreest voor zijn moeder en familieleden van moederszijde en stelt dat soortgelijke familiegerelateerde problematiek en onveiligheid veel voorkomt in Guinee. Gelet op zijn langdurige afwezigheid uit Guinee beschikt hij niet over een netwerk, kan hij nergens op terugvallen en hoeft hij geen bescherming van de autoriteiten te verwachten. Onder verwijzing naar artikel 3 van het EVRM [3] meent eiser dat hem het voordeel van de twijfel had moeten worden gegund. Ten slotte heeft verweerder onvoldoende onderzocht of terugkeer voor hem een onomkeerbaar risico oplevert in verband met zijn psychische problemen. Hij wijst op depressieve klachten en suïcidale gedachten en stelt dat in die omstandigheden een BMA-onderzoek in de rede had gelegen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De voorwaarden voor de beoordeling van een asielrelaas zijn neergelegd in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn [4] en zijn overgenomen in artikel 31 van de Vw. Uit deze bepalingen volgt dat het uitgangspunt is dat de vreemdeling zijn asielrelaas aannemelijk moet maken. In voorkomende gevallen stelt verweerder in samenwerking met de vreemdeling de relevante elementen van het relaas vast. Daarbij wordt betrokken dat verklaringen niet altijd volledig met documenten kunnen worden onderbouwd en dat ook de aansluiting bij andere bronnen, zoals landeninformatie, en de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling een rol spelen.
5. Wanneer de relevante elementen van het relaas niet met stukken kunnen worden gestaafd, kan pas worden toegekomen aan het voordeel van de twijfel als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn. Dat is aan de orde indien het relaas in de kern geloofwaardig en intern consistent is, maar niet op alle onderdelen met bewijs kan worden ondersteund. Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in paragraaf C1/4.4 van de Vc [5] en in Werkinstructie 2024/6. Onderdeel daarvan is dat verweerder bij de beoordeling rekening houdt met het referentiekader van de vreemdeling, waaronder zijn leeftijd, achtergrond en overige persoonlijke omstandigheden.
6. Verweerder heeft bij deze beoordeling mogen betrekken dat eiser inmiddels 24 jaar oud is en dat zijn gestelde vrees niet ziet op problemen die hij zelf in Guinee heeft ondervonden, maar op een conflict tussen zijn vader en moeder en haar familie, waarover hij uitsluitend van zijn vader heeft gehoord. Uit het nader gehoor blijkt dat eiser niet kan aangeven voor welke familieleden hij vreest, wat de reden is dat zij hem zouden willen doden, sinds wanneer die dreiging zou bestaan en of er thans nog sprake is van enige belangstelling of dreiging vanuit Guinee. Eiser heeft zelf verklaard dat hij al vijftien jaar geen contact met zijn moeder en haar familie heeft, dat hij niet weet of zijn familie nog zo is en wat zij zouden kunnen doen. Ook heeft eiser verklaard zelf geen persoonlijke problemen in Guinee te hebben ondervonden.
7. Gelet op deze verklaringen heeft verweerder het relaas over de gestelde dreiging vanuit de familie in redelijkheid als vaag en ongefundeerd kunnen aanmerken en kunnen oordelen dat het ontbreekt aan concrete feitelijke onderbouwing. Daarmee is het referentiekader van eiser, waaronder zijn jonge leeftijd ten tijde van het vertrek uit Guinee en het feit dat zijn kennis van de problemen enkel is gebaseerd op hetgeen zijn vader hem heeft verteld, voldoende in de beoordeling betrokken. Dat verweerder daarbij ook heeft meegewogen dat eiser inmiddels volwassen is en zijn vrees concreter had kunnen toelichten, acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet onbegrijpelijk. Verweerder heeft zich dan ook voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser zijn gestelde vrees voor zijn familie niet aannemelijk heeft gemaakt en er geen aanknopingspunt om aan te nemen dat hij vanwege een van de in het Vluchtelingenverdrag genoemde gronden wordt bedreigd.
9. Om dezelfde reden heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer naar Guinee geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De door eiser gestelde familieproblemen zijn niet aannemelijk gemaakt en hij heeft geen andere concrete feiten of gebeurtenissen genoemd waaruit volgt dat hij persoonlijk gevaar loopt. Dat hij al lange tijd buiten Guinee verblijft, daar geen netwerk stelt te hebben en vreest voor maatschappelijke uitsluiting en bestaansonzekerheid, betreft vooral zijn sociaaleconomische positie bij terugkeer. Zonder bijkomende bijzondere omstandigheden leidt dit niet tot de conclusie dat sprake is van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Dat de gemachtigde van eiser ter zitting heeft gewezen op algemene familiegerelateerde problematiek en de positie van kinderen na een scheiding in Guinee, maakt dat niet anders, nu niet is toegelicht hoe dit er in het geval van eiser toe leidt dat hij persoonlijk een reëel risico loopt.
10. Een vreemdeling kan uitstel van vertrek krijgen op grond van artikel 64 van de Vw als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Uit vaste jurisprudentie [6] volgt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om, als hij zich op medische belemmering beroept, zijn gestelde klachten met medische documenten te onderbouwen. Pas indien uit de door de vreemdeling overgelegde stukken of uit andere concrete aanwijzingen in het dossier blijkt van mogelijke ernstige medische problematiek, rust op verweerder een verdere onderzoeksplicht en kan aanleiding bestaan op een BMA-advies op te vragen.
12. Verweerder heeft zicht in redelijkheid en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er in geval van eiser geen aanleiding is om een BMA-advies op te vragen. Eiser heeft zijn gestelde medische problemen niet met medische stukken onderbouwd en niet is gebleken dat hij onder medische behandeling staat. Verweerder heeft de door eiser uitgesproken suïcidale gedachten wel expliciet bij zijn beoordeling betrokken en kunnen overwegen dat de door eiser gedane suïcidale uitlatingen onvoldoende grond bieden voor het opstarten van een BMA-procedure of het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Daarmee is evenmin aannemelijk geworden dat uitzetting een reëel en onvoorzienbaar risico oplevert op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
13. Verweerder heeft gelet op het voorgaande eisers asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 december 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens
bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Onderzoek door het Bureau Medische Advisering van verweerder.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Richtlijn 2011/95/EU.
5.Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2046.