ECLI:NL:RBDHA:2025:2456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
C/09/667481 / JE RK 24-1039
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding

Op 16 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De rechtbank oordeelt dat deze verlenging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, die sinds zijn geboorte bij pleegouders verblijft. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, heeft verzocht om de machtiging te verlengen en heeft een perspectiefbesluit genomen waarin wordt gesteld dat terugplaatsing bij de ouders niet meer aan de orde is. De rechtbank heeft de ouders en grootouders als belanghebbenden aangemerkt, maar constateert dat zij op dit moment niet in staat zijn om de emotionele behoeften van de minderjarige adequaat te vervullen. De rechtbank volgt het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, dat een thuisplaatsing niet in het belang van de minderjarige is, en concludeert dat de huidige pleegzorgsituatie het beste is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 10 augustus 2025 en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/667481 / JE RK 24-1039
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
advocaat: mr. E.M. de Lange, gevestigd te Den Haag,
over:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
beiden bijgestaan door advocaat: mr. F.J. Koningsveld, gevestigd te Breda,
[naam 1]en
[naam 2],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als informanten aan:
[informant 1]en
[informant 2],
zijnde de grootouders moederszijde,
hierna te noemen: de grootouders,
wonende in [woonplaats] ,
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 13 augustus 2024 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd van 27 augustus 2024 tot 10 augustus 2025 en de machtiging om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 27 augustus 2024 tot 10 december 2024. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing – in afwachting van het verzochte advies van de Raad – aangehouden tot de zitting van 26 november 2024.
1.2.
De Raad heeft de rechtbank op 19 november 2024 bericht dat het de Raad niet gaat lukken om het advies voor de zitting van 26 november 2024 gereed te hebben en daarom heeft de Raad verzocht om uitstel van de zitting. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen nu het niet wenselijk is om de mondelinge behandeling voort te zetten zonder het advies van de Raad. Bij beschikking van 29 november 2024 heeft de rechtbank – met instemming van partijen – de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 17 januari 2025 en het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van 10 januari 2025.
1.3.
De rechtbank neemt nu ook de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 29 november 2024;
  • het rapport van de Raad van 17 december 2024.
1.4.
Op 10 januari 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 5] namens de gecertificeerde instelling, bijgestaan door de advocaat van de gecertificeerde instelling;
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de grootouders;
  • [naam 3] namens de Raad.
De pleegouders hebben zich bij e-mailbericht van 9 januari 2025 afgemeld voor de zitting.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 29 november 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Van dit verzoek resteert op dit moment ruim zeven maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt ook om het geformuleerde perspectiefbesluit te beoordelen. Dat besluit houdt in dat de gecertificeerde instelling niet meer werkt aan terugplaatsing van [de minderjarige] bij (één van) de ouders. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Uit het onderzoek van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna te noemen: KSCD) volgt dat er zorgen zijn over de stress- en emotieregulatie van [de minderjarige] . Het gedrag en de ontwikkeling van [de minderjarige] worden sterk beïnvloed door stress en onrust, vooral in relatie tot de omgang met de ouders.
Het KSCD constateert dat [de minderjarige] opvoeders nodig heeft die hem - meer dan gemiddeld - rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid kunnen bieden. Volgens het KSCD beschikken beide ouders over beperkte sensitief-responsieve en mentaliserende vaardigheden, waardoor de ontwikkeling van een veilige gehechtheidsrelatie en de ontwikkeling van [de minderjarige] ’s mogelijkheden om adequaat met gevoelens om te gaan belemmerd kunnen worden. Als de behoeften van [de minderjarige] worden afgewogen tegenover de mogelijkheden en beperkingen van de ouders en grootouders, wordt gezien dat de ouders en grootouders onvoldoende lijken aan te kunnen sluiten bij wat [de minderjarige] vanuit zijn kind-eigen problematiek nodig heeft.
De gecertificeerde instelling wil hierbij wel benadrukken dat de ouders en grootouders zich zichtbaar inzetten voor [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten. Gezien wordt dat er sprake is van liefde en betrokkenheid naar [de minderjarige] toe. De gecertificeerde instelling ziet ouders die oprecht verlangen naar een normale opvoedsituatie met [de minderjarige] en al sinds zijn geboorte hun best doen om dit te realiseren.
De redenen om [de minderjarige] niet bij de moeder, de vader of de grootouders te plaatsen wegen volgens de gecertificeerde instelling echter zwaarder dan de redenen om hem wel bij (één van) de ouders of de grootouders te plaatsen. Hierin wordt ook meegewogen dat het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat [naam 4] is overleden door letsel dat is toegebracht door één van de ouders of ouders samen. Wat de afweging over [de minderjarige] ’s opvoedperspectief ingewikkeld maakt is dat er geen duidelijkheid is gekomen over hoe het letsel bij [naam 4] heeft kunnen ontstaan, waardoor er een grote onzekerheidsfactor is die mogelijk grote risico's voor [de minderjarige] 's veiligheid met zich mee brengt.
Gelet op [de minderjarige] ’s opvoedbehoefte is het voor hem van belang dat hij bij zijn huidige pleeggezin kan blijven, nu hij zich veilig lijkt te hechten aan pleegouders en zich hier gezond lijkt te ontwikkelen. De pleegmoeder kan goed schakelen met de ouders en de ouders vertrouwen haar.
Van belang is dat [de minderjarige] zekerheid gaat ervaren over zijn perspectief, zodat hij kan beginnen met de behandeladviezen zoals geformuleerd door het KSCD. Voor [de minderjarige] lijkt Sherborne therapie passend, omdat dit kan bijdragen aan het opdoen van positieve lichamelijke ervaringen.
Daarnaast vindt de gecertificeerde instelling het belangrijk dat er hulpverlening wordt ingezet om de gehechtheidsrelatie tussen [de minderjarige] en de ouders te versterken. Wanneer de hechtingsbevorderende hulpverlening aanslaat en [de minderjarige] hier goed op reageert, kan gekeken worden welke omgangsfrequentie en/of -duur in het belang van [de minderjarige] is.
De gecertificeerde instelling gunt het [de minderjarige] en de ouders dat hun band zich verdiept en dat er meer onderlinge gehechtheid ontstaat, van waaruit stapje voor stapje gekeken kan worden naar uitbreiding van de omgangsmomenten. Hierbij moet het belang van [de minderjarige] altijd leidend zijn.
De gecertificeerde instelling gaat er vooralsnog niet vanuit dat bovenstaande behandelvormen de geconstateerde contra-indicaties voor een plaatsing bij de ouders of grootouders kunnen wegnemen binnen de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] , aangezien deze termijn al verstreken lijkt. De gecertificeerde instelling realiseert zich hierbij dat de ouders, door het verloop van de gebeurtenissen, niet de tijd en kans hebben gekregen om hieraan te werken binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn. Desondanks nodigt de gecertificeerde instelling de ouders nog steeds uit om de geformuleerde behandeladviezen voor ouders individueel en voor ouders met [de minderjarige] samen op te volgen. De verwachting is dat dit hun onderlinge band en hechting goed zal doen en dat daarmee de mogelijkheden voor de omgang ruimer zullen worden. Gelet op de huidige stand van zaken en de op dit moment voor de gecertificeerde instelling beschikbare kennis en informatie, concludeert de gecertificeerde instelling dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de ouders of grootouders ligt maar bij de pleegouders. Dit is in lijn met het door de rechtbank verzochte advies van de Raad.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de ouders is naar voren gebracht dat zij het gevoel hebben dat zij nooit een kans hebben gehad om te laten zien dat zij [de minderjarige] een veilige opvoedsituatie kunnen bieden. De ouders zijn teleurgesteld in de uitkomst van het advies van de Raad. Met name de moeder vindt het jammer dat er steeds wordt teruggegrepen naar het onderzoek van het KSCD. Volgens de moeder is dit rapport verouderd en hebben er inmiddels veel positieve veranderingen plaatsgevonden. De moeder groeit in haar rol als opvoeder en dat is terug te zien tijdens de omgangsmomenten. Vanuit Groeii krijgen de ouders alleen maar positieve feedback terug. Zij horen niet dat [de minderjarige] voorafgaand en na de omgangsmomenten met ouders overstuur en ontregeld is. Beide ouders hebben op dit moment om de week twee uur begeleide omgang, soms met de grootouders erbij. De omgang verloopt positief, al zouden de ouders wel meer omgang willen. Beide ouders ervaren veel onrust over de onduidelijkheid die er bestaat over het opvoedperspectief van [de minderjarige] . Zij leven tussen hoop en vrees. De advocaat van de ouders heeft daarom naar voren gebracht dat het noodzakelijk is dat de rechtbank zich uitlaat over het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling.
Desgevraagd geven de ouders aan nog niet met individuele behandeling te zijn gestart.
De moeder heeft zich onlangs wel aangemeld voor traumabehandeling, maar staat hiervoor op de wachtlijst.
De vader heeft zich nog niet aangemeld voor behandeling, maar is wel voornemens dit te doen conform de adviezen van het KSCD.
De ouders blijven bij hun standpunt dat zij willen dat [de minderjarige] in de thuissituatie opgroeit. Zij doen er alles aan om dit te realiseren en werken overal aan mee. De ouders begrijpen dat [de minderjarige] gelet op zijn kind eigen problematiek meer zorg nodig heeft. Zij menen dat de juiste hulpverlening voor [de minderjarige] en de ouders ook vanuit de thuissituatie ingezet kan worden. De ouders kunnen op dit moment niet voldoende overzien wat hij nodig heeft, omdat zij maar weinig tijd met hem doorbrengen en daardoor niet genoeg zicht hebben op zijn behoeften.

5.De beoordeling

5.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Daarbij heeft de gecertificeerde instelling de rechtbank verzocht het door haar genomen perspectiefbesluit, inhoudende dat er niet meer wordt gewerkt aan terugplaatsing van [de minderjarige] , te beoordelen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 volgt dat er geen zelfstandige rechtsgang is waarin het opvoedbesluit (lees: perspectiefbesluit) als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd, maar dat de rechter een opvoedbesluit wel mag beoordelen in het verband van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de gecertificeerde instelling over het opvoedperspectief van de minderjarige(n). [1] De rechtbank is dan ook bevoegd om zich in het kader van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing uit te laten over het door de gecertificeerde instelling geformuleerde perspectiefbesluit. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
Tevens is de rechtbank van oordeel dat de gecertificeerde instelling het perspectiefbesluit op goede gronden heeft genomen en dat het perspectief van [de minderjarige] niet langer bij (één van) de ouders ligt.
5.2.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. [de minderjarige] verblijft vanaf zijn geboorte bij de pleegouders omdat er grote zorgen waren over de opvoedomgeving bij (één van) de ouders en de veiligheid van [de minderjarige] . Het KSCD heeft in opdracht van de rechtbank uitgebreid onderzoek gedaan naar de (on)mogelijkheden van de (groot)ouders en de kind-eigen problematiek van [de minderjarige] . Uit het onderzoek van het KSCD komt naar voren dat er met name zorgen zijn over de stress- en emotieregulatie van [de minderjarige] . Hij reageert sterk op prikkels en is opvallend alert op zijn omgeving. Dit uit zich in fysieke spanning, slecht slapen en moeite met kalmeren. Het KSCD heeft geen advies uitgebracht over de vraag of een plaatsing bij (één van) de ouders tot de mogelijkheden behoort, maar heeft wel indicaties en contra-indicaties voor een plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder (en de grootouders) enerzijds en bij de vader anderzijds in kaart gebracht. Hieruit komt naar voren dat de moeder en de grootouders onvoldoende in staat zijn om sensitief en responsief op de emotionele behoeften van [de minderjarige] te reageren. Voor zowel de moeder, de vader als voor [de minderjarige] wordt therapie noodzakelijk geacht onder andere om de hechting met [de minderjarige] te bevorderen. Aangezien de rechtbank het noodzakelijk vond dat er duidelijkheid kwam over het opvoedperspectief van [de minderjarige] , heeft de rechtbank de Raad verzocht om onderzoek te verrichten naar en advies uit te brengen over het opvoedperspectief van [de minderjarige] . Daarbij heeft de rechtbank de Raad specifiek verzocht zich uit te laten over de vraag of een thuisplaatsing bij de moeder, al dan niet inwonend bij de grootouders, naar de mening van de Raad voldoende veilig en verantwoord is. Uit het advies van de Raad van 17 december 2024 maakt de rechtbank op dat de Raad een thuisplaatsing van [de minderjarige] niet in zijn belang vindt.
De rechtbank zal het oordeel van de Raad volgen en neemt daarbij in overweging dat [de minderjarige] door zijn kind-eigen problematiek een bovengemiddelde opvoedbehoefte heeft en daardoor veel van zijn opvoeder(s) vraagt. Ten aanzien van beide ouders alsmede de grootouders is gebleken dat zij op dit moment onvoldoende sensitief op [de minderjarige] kunnen reageren en niet voldoende kunnen aansluiten bij zijn opvoedbehoeften. Voor beide ouders is individuele hulpverlening geïndiceerd door het KSCD, zodat de ouders kunnen werken aan hun persoonlijke problematiek en meer vaardigheden kunnen aanleren om meer aan te sluiten bij [de minderjarige] . Ter zitting heeft de rechtbank begrepen dat de moeder zich inmiddels heeft aangemeld voor traumabehandeling. De vader is voornemens zich aan te melden voor individuele hulpverlening, waarbij hij de behandeladviezen van het KSCD in acht neemt. Ten aanzien van beide ouders is er dus nog geen behandeling gestart. Ook [de minderjarige] heeft nog geen individuele behandeling (Sherborne) ontvangen, omdat er eerst meer duidelijkheid dient te zijn over zijn opvoedperspectief. Dit zorgt ervoor dat de ontwikkeling van [de minderjarige] stagneert. Ook zorgt de onduidelijkheid over het opvoedperspectief van [de minderjarige] voor veel onrust en spanning bij de ouders. De ouders willen weten waar zij aan toe zijn en wat er van hen wordt verwacht. De rechtbank vindt het dan ook noodzakelijk dat er duidelijkheid komt over het opvoedperspectief van [de minderjarige] .
[de minderjarige] verblijft nu al geruime tijd – bijna zijn hele leven – bij de pleegouders. Hij is veilig gehecht aan de pleegouders en zij kunnen voorzien in zijn bovengemiddelde opvoedbehoeften. De huidige plaatsing lijkt dan ook passend te zijn voor [de minderjarige] en het is duidelijk dat hij daar mag blijven. De rechtbank acht het op dit moment niet langer in het belang van [de minderjarige] dat wordt gewerkt aan een thuisplaatsing bij (één van) de ouders. De rechtbank vindt de ouders niet in staat de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. Zij beschikken op dit moment niet over de juiste vaardigheden om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen, hulpverlening om daar verandering in te brengen is nog niet gestart dan wel aangevraagd en daarbij zal het de nodige tijd vergen om met hulpverlening tot een daadwerkelijke gedragsverandering te komen.
[de minderjarige] kan daar echter niet op wachten, zeker nu Sherborne – gericht op zijn stress- en emotieregulatie – niet kan starten als niet duidelijk is waar hij opgroeit. De zorgen over de kind-eigen problematiek van [de minderjarige] en de (on)mogelijkheden van de ouders om die zorgen weg te nemen in combinatie met het feit dat er nog onvoldoende zicht is op de mate van (on)veiligheid van [de minderjarige] bij de ouders en de veiligheidsrisico’s die daarmee gepaard gaan, maken dat de rechtbank de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling onderschrijft. Gelet op dat oordeel zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg dan ook verlengen voor de verzochte duur, te weten tot 10 augustus 2025.
De rechtbank benadrukt dat er wel ingezet moet blijven worden op het behouden en stimuleren van de band van [de minderjarige] en de ouders. In dat kader is het positief dat er binnenkort gestart gaat worden met hechtingsbevorderende therapie voor [de minderjarige] en de ouders. De rechtbank geeft de gecertificeerde instelling mee dat er gekeken moet blijven worden of uitbreiding van de omgang tussen [de minderjarige] en de ouders tot de mogelijkheden behoort. Daarbij dient het belang van [de minderjarige] en zijn veiligheid te allen tijde leidend te zijn.
5.3.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 10 augustus 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. van den Dries, mr. M.P. Meeuwisse en mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2025, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2023:1148, r.o. 3.5.1.