De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Uit het onderzoek van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna te noemen: KSCD) volgt dat er zorgen zijn over de stress- en emotieregulatie van [de minderjarige] . Het gedrag en de ontwikkeling van [de minderjarige] worden sterk beïnvloed door stress en onrust, vooral in relatie tot de omgang met de ouders.
Het KSCD constateert dat [de minderjarige] opvoeders nodig heeft die hem - meer dan gemiddeld - rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid kunnen bieden. Volgens het KSCD beschikken beide ouders over beperkte sensitief-responsieve en mentaliserende vaardigheden, waardoor de ontwikkeling van een veilige gehechtheidsrelatie en de ontwikkeling van [de minderjarige] ’s mogelijkheden om adequaat met gevoelens om te gaan belemmerd kunnen worden. Als de behoeften van [de minderjarige] worden afgewogen tegenover de mogelijkheden en beperkingen van de ouders en grootouders, wordt gezien dat de ouders en grootouders onvoldoende lijken aan te kunnen sluiten bij wat [de minderjarige] vanuit zijn kind-eigen problematiek nodig heeft.
De gecertificeerde instelling wil hierbij wel benadrukken dat de ouders en grootouders zich zichtbaar inzetten voor [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten. Gezien wordt dat er sprake is van liefde en betrokkenheid naar [de minderjarige] toe. De gecertificeerde instelling ziet ouders die oprecht verlangen naar een normale opvoedsituatie met [de minderjarige] en al sinds zijn geboorte hun best doen om dit te realiseren.
De redenen om [de minderjarige] niet bij de moeder, de vader of de grootouders te plaatsen wegen volgens de gecertificeerde instelling echter zwaarder dan de redenen om hem wel bij (één van) de ouders of de grootouders te plaatsen. Hierin wordt ook meegewogen dat het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat [naam 4] is overleden door letsel dat is toegebracht door één van de ouders of ouders samen. Wat de afweging over [de minderjarige] ’s opvoedperspectief ingewikkeld maakt is dat er geen duidelijkheid is gekomen over hoe het letsel bij [naam 4] heeft kunnen ontstaan, waardoor er een grote onzekerheidsfactor is die mogelijk grote risico's voor [de minderjarige] 's veiligheid met zich mee brengt.
Gelet op [de minderjarige] ’s opvoedbehoefte is het voor hem van belang dat hij bij zijn huidige pleeggezin kan blijven, nu hij zich veilig lijkt te hechten aan pleegouders en zich hier gezond lijkt te ontwikkelen. De pleegmoeder kan goed schakelen met de ouders en de ouders vertrouwen haar.
Van belang is dat [de minderjarige] zekerheid gaat ervaren over zijn perspectief, zodat hij kan beginnen met de behandeladviezen zoals geformuleerd door het KSCD. Voor [de minderjarige] lijkt Sherborne therapie passend, omdat dit kan bijdragen aan het opdoen van positieve lichamelijke ervaringen.
Daarnaast vindt de gecertificeerde instelling het belangrijk dat er hulpverlening wordt ingezet om de gehechtheidsrelatie tussen [de minderjarige] en de ouders te versterken. Wanneer de hechtingsbevorderende hulpverlening aanslaat en [de minderjarige] hier goed op reageert, kan gekeken worden welke omgangsfrequentie en/of -duur in het belang van [de minderjarige] is.
De gecertificeerde instelling gunt het [de minderjarige] en de ouders dat hun band zich verdiept en dat er meer onderlinge gehechtheid ontstaat, van waaruit stapje voor stapje gekeken kan worden naar uitbreiding van de omgangsmomenten. Hierbij moet het belang van [de minderjarige] altijd leidend zijn.
De gecertificeerde instelling gaat er vooralsnog niet vanuit dat bovenstaande behandelvormen de geconstateerde contra-indicaties voor een plaatsing bij de ouders of grootouders kunnen wegnemen binnen de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] , aangezien deze termijn al verstreken lijkt. De gecertificeerde instelling realiseert zich hierbij dat de ouders, door het verloop van de gebeurtenissen, niet de tijd en kans hebben gekregen om hieraan te werken binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn. Desondanks nodigt de gecertificeerde instelling de ouders nog steeds uit om de geformuleerde behandeladviezen voor ouders individueel en voor ouders met [de minderjarige] samen op te volgen. De verwachting is dat dit hun onderlinge band en hechting goed zal doen en dat daarmee de mogelijkheden voor de omgang ruimer zullen worden. Gelet op de huidige stand van zaken en de op dit moment voor de gecertificeerde instelling beschikbare kennis en informatie, concludeert de gecertificeerde instelling dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de ouders of grootouders ligt maar bij de pleegouders. Dit is in lijn met het door de rechtbank verzochte advies van de Raad.