ECLI:NL:RBDHA:2025:24561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
NL25.10261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Turkse minderjarige vanwege HDP-activisme en discriminatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Turkse minderjarige, eiser, die zijn asielaanvraag had ingediend op basis van problemen in Turkije vanwege zijn activiteiten voor de HDP (Democratische Partij van de Volkeren) en discriminatie vanwege zijn Koerdische etniciteit. De rechtbank heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond, omdat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar de problemen die eiser ondervond vanwege zijn HDP-activisme niet geloofwaardig vond. Eiser had onvoldoende bewijsstukken overgelegd om zijn claims te onderbouwen, en verweerder concludeerde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije te vrezen had voor vervolging of ernstige schade.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de toepassing van de Werkinstructie 2024/6 en de beoordeling van zijn asielrelaas, uitvoerig behandeld. Eiser voerde aan dat de Werkinstructie in strijd was met het Unierecht en dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde echter dat de toepassing van de Werkinstructie niet onredelijk was en dat verweerder voldoende gemotiveerd had waarom de asielaanvraag was afgewezen. Eiser had niet aangetoond dat hij een reëel risico liep op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Turkije, en de rechtbank volgde verweerder in zijn standpunt dat de asielaanvraag ongegrond was.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen en dat de beoordeling van asielaanvragen rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager, maar ook met de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10261

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. E. Maalsen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.M.A van Hoof ).

Procesverloop

Verweerder heeft met het bestreden besluit van 10 februari 2025 de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2025 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is geboren op [datum] 2005 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 6 september 2022 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Turkije heeft verlaten omdat hij problemen heeft vanwege zijn activiteiten voor de HDP. [2] Daarnaast wordt eiser in Turkije gediscrimineerd vanwege zijn Koerdische etniciteit. Verder is eiser dienstplichtig, maar weigert hij om in dienst te gaan in Turkije omdat hij niet wilt vechten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [3] Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De discriminatie vanwege de Koerdische etniciteit van eiser en de militaire dienstplicht acht verweerder ook geloofwaardig. De problemen vanwege HDP-activisme worden door verweerder niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder heeft eiser onvoldoende documenten overgelegd en heeft hij daarvoor geen goede verklaring gegeven. Daarnaast vormen eisers verklaringen volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel. Op grond van de geloofwaardig geachte elementen komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting naar Turkije te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Tot slot komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s).
3. Eiser voert daartegen het volgende aan. De Werkinstructie (WI) 2024/6 ‘Geloofwaardigheidsbeoordeling’ is in strijd met het Unierecht en had verweerder niet mogen toepassen in deze zaak. Volgens eiser heeft verweerder nagelaten inzicht te geven in de wijze waarop de beoordeling van het overgelegde bewijsstuk in stap 2a is beoordeeld. Ten aanzien van stap 2b verwijst eiser naar het arrest X tegen Ierland. [4] Verweerder heeft bij stap 2b getoetst aan de vijf criteria van artikel 31, zesde lid, van de Vw en daarbij geoordeeld dat niet wordt voldaan aan criteria b en c. Eiser stelt dat onvoldoende is gebleken dat verweerder heeft beoordeeld dat, ondanks dat niet is voldaan aan alle criteria, er toch een bevestiging kan worden gevonden voor de verklaringen van eiser. Verder heeft eiser uitgelegd waarom hij geen toegang meer heeft tot zijn sociale media account en dat hij daarom zijn berichten niet kan terughalen en overleggen. Bovendien heeft verweerder zelf tijdens het aanvullend gehoor aangegeven dat veel sociale media bepaalde berichten niet op hun kanalen willen en deze daarom verwijderen. Eiser heeft ook aangegeven dat de Turkse autoriteiten dergelijke berichten verwijderen. Verweerder heeft dan ook ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij meer documenten zou moeten kunnen overleggen over zijn betrokkenheid bij de HDP. Voorts heeft verweerder ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij geen informatie heeft ingewonnen over HDP-activiteiten in Nederland en geen medestanders heeft benaderd. Verweerder heeft daarbij onvoldoende rekening gehouden met eisers referentiekader. Ten aanzien van het bezoek door de Turkse autoriteiten aan de ouders van eiser herhaalt verweerder enkel zijn eerder ingenomen standpunt. Echter valt niet in te zien hoe eiser met zekerheid kan aangeven wat de reden was van dat bezoek. Het bezoek past bij de overige verklaringen van eiser over zijn betrokkenheid bij de HDP. Eiser benadrukt dat de Turkse overheid in het verleden zelfs sympathisanten van de HDP heeft vervolgd. Dit blijkt uit mensenrechtenrapporten. Dit verklaart mogelijk het bezoek van de autoriteiten aan eisers ouders. Voorts meent eiser dat verweerder een te strikte definitie van het woord ‘activisme’ hanteert. Ten aanzien van de discriminatie van Koerden voert eiser aan dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij geen onderbouwing heeft gegeven voor het stoppen met school. Verweerder heeft hier immers geen vragen over gesteld, terwijl het verplicht is om informatie te vergaren die nodig is om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen op eisers asielaanvraag. Bovendien heeft verweerder bij zijn beoordeling niet betrokken dat eiser ook op het werk discriminatie heeft ondervonden. Verder heeft verweerder zijn standpunt met betrekking tot de militaire dienstplicht onvoldoende gemotiveerd. Tot slot stelt eiser dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Turkije.
De rechtbank oordeelt als volgt.
WI 2024/6
4. Hoe een asielrelaas volgens het Europese Unierecht moet worden beoordeeld, staat in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. [5] De voorwaarden uit dit artikel zijn overgenomen in artikel 31 van de Vw. Het uitgangspunt is dat de asielzoeker zijn asielrelaas aannemelijk moet maken. In voorkomende gevallen moet verweerder in samenwerking met de asielzoeker de relevante elementen van het asielrelaas helpen vaststellen. Verweerder moet hierbij rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van een asielzoeker en dat een asielrelaas vaak niet (volledig) met documenten kan worden onderbouwd. Verweerder moet kijken naar de interne consistentie van een asielrelaas, maar ook naar de consistentie met andere bronnen zoals landeninformatie. Alleen als aan alle voorwaarden van artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn is voldaan, kan worden bekeken of de asielzoeker het voordeel van de twijfel moet krijgen. Deze uitgangspunten zijn overgenomen in de Werkinstructie 2024/6. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het gebruik van de WI 2024/6 niet strijdig is met het Unierecht en dat de toepassing van WI 2024/6 in deze zaak niet onredelijk is. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet enkel het ontbreken van relevante documenten tot de ongeloofwaardigheid van het asielmotief heeft geleid, maar dat ook de verklaringen van eiser en landeninformatie in deze beoordeling zijn betrokken. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiser stap 2b van toepassing is. Eiser heeft immers slechts één document overgelegd op basis waarvan verweerder heeft kunnen concluderen dat hij met dit document niet al zijn asielmotieven aannemelijk heeft gemaakt.
Artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw
5. Voorts heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw. Eiser heeft immers onvoldoende documenten overgelegd en heeft daarvoor geen goede verklaring gegeven. Verweerder heeft in het bestreden besluit daartoe onder meer kunnen overwogen dat uit de door eiser overgelegde foto’s niet blijkt wanneer en waarom deze zijn gemaakt. Hoewel de foto’s bijdragen aan het beeld dat eiser een HDP-sympathisant is, onderbouwen deze foto’s niet dat eiser problemen heeft (gekregen) vanwege HDP-activisme. Het is aan eiser om zijn asielrelaas te onderbouwen met bewijsstukken. Nu eiser zelf heeft verklaard dat hij actief zijn HDP-activisme heeft verspreid op sociale media, heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat van deze online uitingen bewijsstukken door eiser overgelegd zouden moeten kunnen worden. Eiser heeft dit echter nagelaten en heeft daarvoor geen bevredigende verklaring gegeven. Zo heeft eiser nagelaten om zijn telefoon uit Turkije na te laten sturen om te bezien of daarop nog aanwijzingen zijn die eisers gestelde HDP-activisme onderbouwen. De enkele verklaring dat eisers telefoon is gewist, is geen bevredigende verklaring voor dat eiser op geen enkele andere wijze in staat is gebleken om onderbouwende stukken te overleggen van gestelde uitingen via sociale media. Beelden van sociale media zijn vaak op meerdere manieren terug te vinden, zo mogelijk via kennissen of via andere media. Gesteld noch gebleken is dat eiser enige poging hiertoe heeft ondernomen.
Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw
6. Verweerder is verder niet ten onrechte tot de conclusie gekomen dat eisers verklaringen over zijn activiteiten voor de HDP en de problemen dientengevolge geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Verweerder heeft in het voornemen en in het bestreden besluit uitvoerig gemotiveerd waarom hij dat onderdeel van het relaas van eiser ongeloofwaardig vindt. Zo heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij in Turkije nooit lid is geworden van de jongerenafdeling van de HDP ondanks zijn sympathie voor de HDP. Eiser heeft hier geen bevredigende verklaring voor gegeven. Zijn argument dat hij vanwege zijn minderjarigheid geen lid kon worden van de HDP, strookt niet met landeninformatie daarover. Bovendien heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat, nu hij inmiddels meerderjarig is, hij in Nederland geen lid is geworden van de HDP. Eiser stelt dat hij niet weet waar de HDP in Nederland zit en dat niemand hem kan helpen om de HDP te bereiken. Verweerder heeft echter niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij in Nederland wel bij Newroz bijeenkomsten is geweest en dat het dan opmerkelijk is dat eiser daar niemand heeft ontmoet die hem zou kunnen helpen om in contact te komen met de HDP. Bovendien heeft eiser ook via sociale media contact kunnen zoeken met de HDP. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan. Nu eiser stelt een HDP-activist te zijn, mag van hem worden verwacht dat hij actief contact zoekt met de HDP in Nederland. Ondanks dat eiser hier als minderjarige naar Nederland is gekomen en zijn familie mist, mocht dit van hem worden verwacht, nu HDP-activisme een van de redenen is van eisers vertrek uit Turkije. Verweerder heeft dan ook voldoende rekening gehouden met eisers referentiekader. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege HDP-activisme in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten is komen te staan en dat de autoriteiten om die reden eisers ouders zouden hebben bezocht. De omstandigheid dat de Turkse overheid in het verleden HDP-activisten heeft vervolgd, en dat mogelijk de reden kan zijn voor het bezoek van de autoriteiten aan de ouders, is slechts een vermoeden van eiser en is niet nader onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de gestelde problemen van eiser vanwege zijn HDP-activisme ongeloofwaardig kunnen achten.
7. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Turkije dan wel een risico loopt op ernstige schade vanwege de ondervonden discriminatie dan wel het niet willen vervullen van de militaire dienstplicht.
Discriminatie
8. Uit het beleid van verweerder zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2.6. van de Vc [6] volgt dat discriminatie van een vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers als daad van vervolging wordt aangemerkt, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
9. Dat eiser vanwege de discriminatie vanwege zijn Koerdische etniciteit is gestopt met school en dat hij discriminatie heeft ondervonden bij het werk, heeft eiser niet nader onderbouwd. Bovendien is hiermee nog niet gebleken dat het voor eiser onmogelijk is geweest om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren en dat de discriminatie zo ernstig was dat deze daarom door verweerder had moeten worden aangemerkt als daad van vervolging.
Militaire dienst
10. Uit het algemeen ambtsbericht Turkije van de minister van Buitenlandse Zaken van 31 augustus 2023 blijk dat er geen concrete informatie beschikbaar is waaruit volgt dat dienstplichtontduikers en deserteurs onevenredig werden bestraft indien zij een bepaalde etniciteit, religie, politieke overtuiging, seksuele geaardheid en/of genderidentiteit hadden. Eiser heeft geen concrete informatie overgelegd waaruit zou blijken dat dit in zijn geval wel aan de orde zou zijn. Daarbij komt dat er een afkoopregeling bestaat waarmee eiser de mogelijkheid heeft om de dienstplicht niet te vervullen. Bovendien is het gestelde bezwaar van eiser tegen de dienstplicht in het Turkse leger niet gebaseerd op diepgewortelde religieuze of morele overtuigingen. Uit het ambtsbericht blijkt voorts dat dienstplichtigen in beginsel niet worden ingezet bij gevechtshandelingen. [7] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij wel zou worden ingezet tegen zijn eigen volk.
Conclusie
11. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 december 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.voorheen de Staatssecretaris van Justitie
2.Democratische Partij van de Volkeren.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), 29 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:523.
5.Richtlijn 2011/95/EU.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Zie meer specifiek pagina 93 van dit algemeen ambtsbericht.