ECLI:NL:RBDHA:2025:2467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.50091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiser met betrokkenheid bij de Hirak Rif-beweging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die op 17 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 6 juni 2024 te horen dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing op 22 juli 2024 gegrond, maar de minister weigerde opnieuw de aanvraag op 22 november 2024. De rechtbank heeft op 5 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren.

Eiser stelt dat hij betrokken is geweest bij de Hirak Rif-beweging in Marokko en dat hij problemen heeft ondervonden van de autoriteiten vanwege zijn activisme. De rechtbank oordeelt dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag terecht heeft gemotiveerd. De rechtbank concludeert dat de minister op juiste wijze gevolg heeft gegeven aan de eerdere uitspraak en dat de asielmotieven van eiser onvoldoende zwaarwegend zijn om een asielvergunning te verlenen. De rechtbank wijst erop dat de minister de geloofwaardigheid van eisers verklaringen heeft beoordeeld en dat er geen bewijs is dat eiser bij terugkeer naar Marokko problemen zal ondervinden van de autoriteiten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50091

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [v-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister, [1]
(gemachtigde: mr. J.D. Alberda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing
van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 17 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft bij besluit van 6 juni 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiser een terugkeerbesluit met inreisverbod van twee jaar opgelegd. Het beroep tegen dit besluit is op 22 juli 2024 door deze rechtbank en zittingsplaats gegrond verklaard. [2] De rechtbank heeft het besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak staat in rechte vast.
1.1.
De minister heeft met het bestreden besluit van 22 november 2024 de aanvraag in de verlengde procedure wederom afgewezen als kennelijk ongegrond. Aan eiser is daarnaast een terugkeerbesluit opgelegd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser en de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag en het door de minister gevolg geven aan de uitspraak van 22 juli 2024. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Eiser heeft op 5 februari 2024 om 12:19 uur stukken toegevoegd aan het digitale dossier. De minister heeft ter zitting laten weten zich niet te verzetten tegen het bij de beoordeling betrekken van deze laat ingediende stukken.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag kort samengevat ten grondslag dat hij in Marokko sinds het ontstaan van de Hirak Rif-beweging daarbij betrokken is geweest. Hij hielp door mensen te benaderen om deel te nemen aan de demonstraties en had bij die demonstraties een organiserende rol. Eiser heeft Marokko in 2017 verlaten, waarna er in 2017, 2019 en 2021 mensen van de gendarmerie bij zijn moeder aan de deur zijn geweest om naar hem te vragen. Ook is eiser meerdere keren telefonisch bedreigd. Eiser stelt zelf actief te zijn bij Hirak Rif-demonstraties in Europa, openlijk de idealen van deze beweging te promoten en verslaglegging te doen van de demonstraties via sociale media.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat de volgende relevante asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Betrokkenheid bij de Hirak Rif-beweging;
Problemen met autoriteiten vanwege betrokkenheid Hirak Rif-beweging.
6.1.
Gezien de uitspraak van 22 juli 2024 staat de geloofwaardigheid van de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, evenals diens betrokkenheid bij de Hirak Rif-beweging, in rechte vast. De minister heeft de problemen met de autoriteiten vanwege betrokkenheid bij de Hirak Rif-beweging ongeloofwaardig bevonden.
6.2.
De minister heeft hiertoe overwogen dat eiser onvoldoende documenten heeft overgelegd en daarvoor geen goede verklaring heeft. Eiser is er daarom niet in geslaagd om de gestelde bedreigingen van de Marokkaanse autoriteiten te onderbouwen. Bovendien vormen de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel.
6.3.
De minister heeft verder dat eiser, hoewel hij behoort tot de uitzonderingsgroep van Hirak Rif-activisten, dit niet zonder meer betekent dat eiser bij terugkeer in de negatieve belangstelling komt te staan van de Marokkaanse autoriteiten. Uit eisers verklaringen blijkt volgens de minister niet dat Marokko voor hem persoonlijk niet veilig is. De minister concludeert daarom dat eiser geen vrees heeft voor vervolging en dat hij ook geen risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM.
Heeft de minister op juiste wijze gevolg gegeven aan de uitspraak van 22 juli 2024?
7. Eiser voert aan dat de minister de opdracht van de rechtbank in de uitspraak d.d. 22 juli 2024 onvoldoende bij haar beoordeling heeft betrokken. Weliswaar heeft de minister enig onderzoek gedaan naar de redenen om Hirak activisten uit te zonderen, maar laat zij na dat onderzoek in de praktijk toe te passen op eiser. Nog steeds is niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser als Hirak-activist bij terugkeer geen problemen hoeft te verwachten. Eiser merkt in dit kader op dat de uitzonderingscategorie voor Hirak activisten nog steeds onverkort bestaat. Eiser betoogt voorts dat de motivering in het bestreden besluit tegenstrijdig is, nu de minister enerzijds persisteert in de uitzondering en spreekt van grootschalige onderdrukking en anderzijds stelt dat uit openbare bronnen volgt dat er geen signalen zijn dat de Marokkaanse autoriteiten de laatste jaren nog actief Hirak-activisten opsporen. Tot slot stelt eiser, los van het gegeven dat hij zich niet kan verenigen met het standpunt van de minister dat hij geen vooraanstaande rol zou hebben gespeeld, dat de bescherming van Hirak-activisten niet beperkt is tot alleen vooraanstaande personen van de organisatie van die demonstraties. Nu eiser wordt gevolgd een Hirak-activist te zijn, moet de minister nader motiveren waarom eiser als Hirak-activist bij terugkeer geen problemen hoeft te verwachten. Dit heeft de minister ten onrechte niet gedaan.
7.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat met de motivering zoals neergelegd in het bestreden besluit gevolg is gegeven aan de opdracht van de rechtbank. Het bestaan van de uitzonderingscategorie ziet er immers op voorzichtigheid te betrachten en een zwaardere toets in het belang van de vreemdeling te creëren. Dat maakt echter niet dat het enkele feit dat de vreemdeling actief is geweest in de Hirak-beweging ook betekent dat hij gevaar loopt of in de negatieve aandacht staat. Dit moet door de vreemdeling aannemelijk gemaakt worden. De minister heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
7.2.
De minister heeft op zitting verder toegelicht dat het bestaan van de uitzonderingscategorie en de vaststelling dat de opsporing van Hirak-activisten afneemt of niet meer plaatsvindt, naast elkaar kunnen bestaan. Uit algemene informatie blijkt dat de Hirak-beweging in zekere zin is opgedroogd en er sinds 2018 niet of nauwelijks nog activisten worden aangehouden. Ook staat vast dat veel activisten worden vrijgelaten. De uitzonderingscategorie wordt echter zekerheidshalve in stand gelaten, nu het niet ondenkbaar is dat iemand die in het verleden in de negatieve belangstelling stond bij terugkeer problemen zal krijgen dan wel te vrezen heeft voor de Marokkaanse autoriteiten. Dit wordt per individueel geval bekeken. In deze zaak van eiser is dat niet aannemelijk geworden.
7.3.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 22 juli 2024, eisers asielmotief deugdelijk heeft onderzocht en beoordeeld en in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser als Hirak-activist bij terugkeer naar Marokko geen problemen van de Marokkaanse autoriteiten hoeft te verwachten. Eisers betoog dat zijn rol in de Hirak Rif-beweging niet relevant is omdat in de uitzonderingscategorie de bescherming van Hirak-activisten niet beperkt is tot alleen de vooraanstaande personen van de organisatie, is voor het van toepassing zijn van de uitzonderingscategorie op zich juist, maar maakt niet dat de minister in de individuele beoordeling van het asielmotief en de vraag of eiser in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat, hier geen bijzondere betekenis aan kan hechten. Door de minister is in het bestreden besluit duidelijk uiteengezet hoe de rol en betrokkenheid van eiser in de Hirak Rif-beweging zich verhoudt tot de beschikbare landeninformatie en waarom hier volgens de minister uit af te leiden valt dat eiser geen problemen zal krijgen met de Marokkaanse autoriteiten dan wel geen gevaar zal lopen bij terugkeer.
Kopstuk van de Hirak beweging als goede bekende van eiser
8. Eiser voert aan dat ten onrechte geen grotere betekenis is toegekend aan het gegeven dat buurtgenoot Zefzafi – een kopstuk van de Hirak beweging - een goede bekende van eiser is, waarmee hij regelmatig contact had in het kader van de demonstraties.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In het bestreden besluit is deugdelijk gemotiveerd dat Zefzafi wel een bekende is van eiser, maar dat niet is gebleken dat hij een naaste vriend van eiser is en dat tegen die achtergrond niet valt in te zien waarom dit voor eiser gevaar zettend zou zijn.
Bezoeken van de politie
9. Eiser voert aan dat de bezoeken van de Marokkaanse politie aan zijn moeder aantonen dat hij in de negatieve aandacht staat bij de autoriteiten. Dat er sinds 2021 geen bezoeken meer zijn geweest doet hier volgens eiser niet aan af omdat de eerdere bezoeken het tegendeel bewijzen en niet is uitgesloten dat de politie weer langs zal komen.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser weinig heeft verklaard over de bezoeken van de Marokkaanse politie en dat het gestelde tijdspad vreemd is. Sinds 2018 staan de Hirak-activisten minder onder de aandacht. Daarom heeft de minister het opmerkelijk mogen vinden dat een relatief klein figuur binnen de Hirak Rif- beweging in die jaren gezocht zou zijn door de autoriteiten. Ook heeft de minister het opmerkelijk mogen vinden dat, gezien eisers stelling dat hij wel een belangrijke activist zou zijn, de Marokkaanse politie de laatste jaren zijn moeder niet meer heeft bezocht.
Heeft de minister eiser mogen tegenwerpen dat zijn sociale media een niet-openbaar karakter heeft en zich voldoende rekenschap gegeven van de bedreigingen die eiser heeft ontvangen op deze media?
10. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte blijft tegenwerpen dat de sociale media waarop eiser zijn Hirak-getinte berichten met foto’s van zichzelf deelde, afschermde en daarmee geen openbaar karakter heeft. Dit betekent volgens eiser niet dat deze berichten niet op grote schaal zijn verspreid of gelezen, hetgeen eiser onderbouwd met te wijzen op de 11.000 likes, 4000 volgers en 7720 vrienden die eiser op sociale media heeft. Ook heeft de minister ten onrechte geen gewicht toegekend aan een openbare en in het oog springende foto van een Hirak-demonstratie waar eiser met Tweede Kamerlid Piri op staat.
10.1.
Eiser heeft daarbij een voorbeeld van digitale bedreigingen overgelegd waarbij hem – in verband met zijn Hirak-activisme – een brute verkrachting in het vooruitzicht wordt gesteld waarbij hij op een fles zal moeten gaan zitten. De bedreigingen zijn niet rechtstreeks afkomstig van de Marokkaanse autoriteiten, maar kenschetsen wel de achterliggende verhoudingen en het sentiment ten aanzien van Hirak-activisten.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet met stukken aannemelijk heeft gemaakt dat de foto met Kati Piri en de Hirak-vlag in het openbaar is gepubliceerd op zijn sociale media. Eiser heeft immers enkel deze foto’s overgelegd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn sociale media accounts openbaar zijn en dat, voor zover ze dat wel zouden zijn, deze zijn te herleiden tot eisers persoon. Ook is niet aannemelijk geworden dat de autoriteiten kennis hebben genomen, of zullen nemen, van deze foto’s en dat eiser daardoor problemen krijgt met dan wel in de negatieve belangstelling komt van de Marokkaanse autoriteiten.
10.3.
De minister heeft zich ook deugdelijk op het standpunt kunnen stellen dat de digitale bedreigingen niet voldoende aannemelijk zijn geworden. Onduidelijk is gebleven via welk social media platform en op welk profiel de bedreigingen zijn ontvangen. Uit de overgelegde vertalingen valt ook niet op te maken door wie deze vertaling is uitgevoerd. Ook valt uit de overgelegde screenshots niet op te maken dat de Marokkaanse autoriteiten achter deze bedreigingen zitten of dat zij het op eiser gemunt hebben.
Vormen de verklaringen van eiser een samenhangend geheel?
11. Eiser voert aan dat de minister er ten onrechte aan voorbij gaat dat eisers asielrelaas in overeenstemming is met de landeninformatie en op alle relevante elementen samenhangend en aannemelijk en dus geloofwaardig is. Eiser verwijst daarbij naar WI 2024/6 in samenhang met artikel 31, zesde lid, van de Vw. Eiser vindt dat hij het voordeel van de twijfel moet krijgen.
11.1.
De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hierboven is overwogen, de minister asielmotief 3 niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. De minister kan verder worden gevolgd in zijn standpunt dat er evenmin sprake is van een samenhangend en aannemelijk relaas. De enkele verwijzing van eiser naar bepalingen in de werkinstructie en de vreemdelingewet doet hier niet aan af.
11.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister ook deugdelijk heeft gemotiveerd dat de geloofwaardig gevonden asielmotieven 1 en 2 onvoldoende zwaarwegend zijn om een asielvergunning te verlenen. Het enkele gegeven dat eiser Hirak-activist is, is hiertoe, zoals hiervoor al overwogen, ontoereikend.

Conclusie en gevolgen

12. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dan wel diens ambtsvoorganger, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Zaaknummer NL24.23807.