ECLI:NL:RBDHA:2025:2470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
22/4444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering en individuele inkomenstoeslag, beoordeling van inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 17 september 2020 tot en met 30 april 2021, en de terugvordering van de individuele inkomenstoeslag over diezelfde periode. Het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard had op 7 juli 2022 het bezwaar van eiser afgewezen en het besluit van 1 december 2021 gehandhaafd, waarin werd gesteld dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser meer uren heeft gewerkt dan opgegeven, en dat er geen grond bestaat voor de intrekking en terugvordering van de bijstand. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en vernietigt dit besluit. Eiser krijgt gelijk en het college moet het griffierecht en proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4444

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres) uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. F. Boukich),
en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, het college

(gemachtigde: mr. P.S. Teunissen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 17 september 2020 tot en met 30 april 2021, en de terugvordering van de individuele inkomenstoeslag over diezelfde periode.
1.1.
Met het bestreden besluit van 7 juli 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie het besluit van 1 december 2021 (primair besluit) gehandhaafd.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift op 25 augustus 2022 en een aanvullend verweerschrift van 25 april 2024.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn dochter en vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers zijn gehuwd en ontvangen een bijstandsuitkering. Eiser wordt arbeidsgeschikt geacht voor zestien uur per week. In het dossier zit een niet ondertekende nul-urenovereenkomst voor de duur van een jaar vanaf 1 oktober 2014. Eiser geeft per maand op hoeveel uur hij heeft gewerkt in een viswinkel en wat hij heeft verdiend. De inkomsten worden gekort op de bijstandsuitkering.
3. Naar aanleiding van een anonieme melding op 10 augustus 2020 zijn twee handhavingsmedewerkers, tevens toezichthouder, een onderzoek gestart naar de omvang van de werkzaamheden van eiser. In dat kader is dossieronderzoek verricht, is met eisers en de eigenaren van twee viswinkels gesproken en zijn waarnemingen verricht.
3.1.
Op basis van dit onderzoek is een rapportage bijzonder onderzoek opgesteld. Hierop heeft het college geconcludeerd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij meer uren heeft gewerkt dan hij heeft opgegeven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt hoeveel uur hij wel heeft gewerkt waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft geconcludeerd dat eiser geen recht heeft op bijstand en op de individuele inkomenstoeslag, en heeft geen aanleiding gezien om op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de intrekking en terugvordering van de bijstand en de terugvordering van de individuele inkomenstoeslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wat vinden eisers?
5. Eisers betwisten onder meer dat er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht. Eiser werkt met toestemming van het college in de viswinkel. Eiser en zijn werkgever overleggen mondeling over wanneer en hoelang hij in de winkel werkt, met inachtneming van het totaal aantal uren dat eiser inzetbaar is. Volgens eiser kunnen de totale uren per week wel verschillen, maar dan wordt dat de week erop gecompenseerd.
Wat oordeelt de rechtbank
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de te beoordelen periode loopt van 17 september 2020 tot en met 30 april 2021.
7. Op grond van artikel 17 van de Participatiewet (Pw) doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
8. Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
9. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
10. Een besluit tot intrekking van een uitkering is een voor de betrokkene belastend besluit. Dit brengt met zich dat het in de eerste plaats aan het college is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en op het college de last rust om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Het is daarom aan het college om aannemelijk te maken dat eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden en dat daardoor het recht op bijstand in de beoordelingsperiode niet kan worden vastgesteld.
11. Ter zitting is het volgende gebleken. Sinds 2014 heeft eiser maandelijks een loonstrook overgelegd waarop staat hoeveel uur hij heeft gewerkt en hoeveel loon hij heeft ontvangen. Het college heeft jarenlang op basis van deze informatie het opgegeven bedrag aan inkomsten in mindering gebracht op de uitkering. Op de loonstroken die zich in het dossier bevinden en zien op de in geding zijnde periode staat dat eiser 43,33 uur - 13 dagen - voor een bedrag van € 443,61 in de maand heeft gewerkt. Niet is gebleken dat eiser heeft opgegeven dat hij, zoals verweerder veronderstelt, 10 uur per week werkt.
12. De waarnemingen, de eigen verklaring van eiser en de verklaring van de werkgevers, op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat eiser meer heeft gewerkt dan de opgegeven 43,33 uur per maand niet dragen. De waarnemingen vonden slechts gemiddeld eenmaal per week plaats, soms eenmaal per twee weken en de tijdsduur daarvan was telkens één (kort) moment op de dag. De waarnemingen bieden geen grond voor de conclusie dat meer dan 43,33 uur per maand is gewerkt. Eiser en de eigenaren hebben verklaard dat eiser een wisselend aantal uren per week werkt. Dat betekent niet dat eiser meer dan 43,33 uur per maand heeft gewerkt.
13. Hieruit volgt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. Dit betekent dat geen grond bestaand voor intrekking en terugvordering van de bijstand.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat eisers gelijk krijgen. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen.
14. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 7 juli 2022;
  • herroept het besluit van 1 december 2021;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.