ECLI:NL:RBDHA:2025:24719
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake machtiging tot voorlopig verblijf voor minderjarige neven
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 19 december 2025, wordt het verzoek van de verzoeker om een veroordeling van de minister van Asiel en Migratie in de proceskosten beoordeeld. De verzoeker, die optreedt namens zijn minderjarige neven, heeft zijn beroep ingetrokken tegen een besluit van de minister van 18 juli 2025, omdat de minister op 21 oktober 2025 een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen waarbij het bezwaar gegrond is verklaard en de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan de neefjes is verleend. De rechtbank heeft de minister de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de minister heeft aangegeven geen aanleiding te zien om de proceskosten te vergoeden.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. De rechtbank legt uit dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht. Hoewel de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De reden voor het nieuwe besluit van de minister is niet dat er sprake was van een onrechtmatig besluit, maar dat verzoeker in de beroepsfase voldoende aanvullende inspanningen heeft verricht en nieuwe documenten heeft overgelegd die aanleiding gaven voor de mvv.
De rechtbank besluit het verzoek om vergoeding van de proceskosten af te wijzen. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Habibi, griffier, en is openbaar uitgesproken.