3.4Bewijsoverwegingen
Door de raadsman is vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat van roekeloosheid aan de zijde van de verdachte geen sprake is. De verdachte erkent dat hij de maximumsnelheid heeft overschreden, maar dat is de enige verkeersregel die hij heeft overtreden. Deze enkele gedraging, die bovendien niet gedurende langere tijd plaatsvond, is niet voldoende om te spreken van roekeloos rijgedrag. Volgens de verdediging is niet vast komen te staan dat de verdachte de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate heeft geschonden in de zin van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
Feitelijke toedracht
De rechtbank gaat op basis van de gebezigde bewijsmiddelen uit van de volgende toedracht.
Op zaterdag 4 mei 2024 omstreeks 17:59 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de Oranje Nassausingel ter hoogte van de kruising met de Korenmolen gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Alphen aan den Rijn. De verdachte reed als bestuurder in zijn personenauto (een BMW). De verdachte reed op de Oranje Nassausingel richting de Willem de Zwijgerlaan. De verdachte was voornemens om rechtdoor te rijden, maar raakte in een slip enkele tientallen meters voor de kruising met de Korenmolen. De verdachte kreeg zijn voertuig niet meer onder controle en reed met hoge snelheid tegen het voertuig van [naam 1] . De verdachte had drie medepassagiers waaronder [naam 2] . Door het ongeval hebben [naam 1] en [naam 2] lichamelijk letsel opgelopen.
Causaliteit
Aan de verdachte is overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 ten laste gelegd. Op grond van dit artikel is het een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Dit betekent dat er een tweeledig causaal verband moet worden vastgesteld: ten eerste dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van de gedragingen van de verdachte en ten tweede dat als gevolg van dat ongeval een ander zeer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Dat [naam 1] en [naam 2] als gevolg van het ongeval (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen lijdt op grond van de letselverklaringen geen twijfel. [naam 1] , die op het moment van het ongeluk ongeveer zes maanden zwanger was, heeft een scheurwond op het achterhoofd, een zwelling aan de linkerzijde van het hoofd en een hersenschudding opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de volledige herstelperiode van een hersenschudding minstens een aantal weken behelst. Haar letsel moet dan ook worden aangemerkt als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. [naam 2] heeft een dubbele botbreuk in het rechter enkelgewricht opgelopen. Voor de breuk is [naam 2] twaalf dagen na het ongeval geopereerd om de breuk van de enkel met schroeven vast te zetten. Zijn letsel moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Wat betreft het causale verband tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval overweegt de rechtbank als volgt.
Bij het bepalen van de causaliteit gaat het om de toerekening aan de verdachte dat zijn
gedrag tot een bepaald gevolg heeft geleid. Als ondergrens wordt aangenomen dat het
gedrag een ‘conditio sine qua non’ voor het gevolg is geweest. Daarbij gaat het in de kern
om de feitelijke vraag of het gedrag daadwerkelijk aan het gevolg heeft bijgedragen, in die
zin dat de handeling niet kan worden weggedacht zonder dat het gevolg wegvalt. Als sprake
is van een dergelijk verband, zal de vraag moeten worden beantwoord of het redelijk is het
gevolg toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte.
De rechtbank merkt als primaire oorzaak van het ongeval aan dat de verdachte de
maximumsnelheid fors heeft overschreden. Hij is met een veel te hoge snelheid het kruispunt opgereden en is vanwege de weersomstandigheden in een slip geraakt. Daaraan heeft bijgedragen dat er onvoldoende profiel op beide achterbanden zat. Het ontstaan van het ongeval is toe te rekenen aan (de snelheidsovertreding van) de verdachte.
Schuld
De verdachte moet voorts ten aanzien van het ontstaan van het verkeersongeval een
schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in
verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij deze laatste
geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van deze zwaarste vorm van schuld sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft
de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan
willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994, dat de strafbepaling van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag
dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in
ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar
was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft
overschreden. Op het moment van het ongeluk werd er een snelheid van 102 kilometer per uur (hierna: km/u) geregistreerd terwijl een maximumsnelheid van 50 km/u was toegestaan. Te hard rijden is in artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Hoewel daarbij eerder gedacht zal worden aan een samenstel van gedragingen, heeft de wetgever niet uitgesloten dat het ook om één (type) gedraging kan gaan. In dat geval zullen de aard en ernst van de overtreding in het licht van de overige feiten en omstandigheden moeten rechtvaardigen dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
In deze zaak gaat het, zoals hierboven is overwogen, om meerdere gedragingen, waarbij het zwaartepunt met name ligt op één gedraging die heeft geleid tot het ongeval, namelijk het overschrijden van de maximumsnelheid. Het gaat hier om een voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregel, die de verdachte in aanzienlijke mate heeft overschreden: hij reed 102 tot 124 km/u, waar maximaal 50 km/u was toegestaan. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de snelheid van de verdachte vlak voor de botsing meer dan twee keer de daar toegestane snelheid was. Dat is zonder meer een veel te hoge en gevaarlijke snelheid en een ernstige overschrijding van de maximumsnelheid. Daarnaast had de verdachte het gaspedaal tot 2 seconden voor het ongeval nog voor 99 % ingedrukt en begon de verdachte pas met remmen op 0,5 seconden voor het ongeval. De rechtbank betrekt bij haar oordeel of sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels eveneens de omstandigheden dat het rijgedrag van de verdachte plaatsvond binnen de bebouwde kom op een kruising waar het verkeer slechts deels wordt geregeld door verkeerslichten en op een moment van de dag dat er doorgaans veel andere verkeersdeelnemers op de weg zijn. Daarnaast reed de verdachte met twee achterbanden met onvoldoende profilering en de verdachte was met dit gegeven bekend. Ook was het regenachtig. Het rijden met de voormelde hoge snelheid onder deze omstandigheden rechtvaardigt het oordeel dat sprake was van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de
verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de
vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels
moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze
werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw
worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang
bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de
verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid op een weg binnen de bebouwde kom op een tijdstip waarop veel verkeer zich op de weg bevindt en ondanks het naderen van een kruising blijven doorrijden met te hoge snelheid, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Zij is verder van oordeel dat de verdachte ook het opzet had op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarbij betrekt de rechtbank naast de aanzienlijke snelheidsovertreding, ook het feit dat de verdachte doelbewust is gaan rijden wetende dat zijn achterbanden nauwelijks profiel bevatten.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie
ontstaat door het onder genoemde omstandigheden veel te hard rijden zoals de verdachte heeft gedaan. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een ongeluk heeft veroorzaakt waarbij [naam 1] letsel heeft opgelopen waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en [naam 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het voorgaande maakt dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval; er is sprake geweest van roekeloosheid.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat feit wettig en overtuigend is bewezen.