ECLI:NL:RBDHA:2025:2479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
C/09/662593 / HA ZA 24-229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensbepaling burenrecht op basis van artikel 5:47 BW

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 19 februari 2025 een vonnis uitgesproken in een burenrechtelijke kwestie. De zaak betreft de grensbepaling tussen twee percelen, waarbij partijen in conventie en reconventie vorderingen hebben ingediend. De eisende partijen, aangeduid als [naam 1] c.s., hebben een verklaring voor recht gevraagd over de erfgrens, terwijl de gedaagde partijen, [naam 3] c.s., hun eis hebben gewijzigd en ook een subsidiaire vordering hebben ingediend. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 16 oktober 2024 geoordeeld dat geen van de partijen voldoende bewijs heeft geleverd voor hun stellingen over de erfgrens. In het huidige vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat de erfgrens moet worden bepaald op basis van artikel 5:47 BW, waarbij de belangen van beide buren in overweging zijn genomen. De rechtbank heeft de erfgrens vastgesteld zoals aangeduid door de firma [naam 5] in een eerder overgelegde e-mail en tekening. Tevens is bepaald dat beide partijen moeten meewerken aan een grensaanwijzing door het Kadaster en dat zij de kosten daarvan gezamenlijk moeten dragen. De rechtbank heeft verder vorderingen van beide partijen toegewezen en afgewezen, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/662593 / HA ZA 24-229
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van

1.[naam 1] [woonplaats] ,2. [naam 2] [woonplaats] ,

eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
advocaat: mr. P. Thole,
tegen

1.[naam 3] te [woonplaats] ,2. [naam 4] te [woonplaats] ,

gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
advocaat: voorheen mr. W.G. de Veer, thans mr. M.C. Veltkamp-van Paassen.
Partijen worden hierna aangeduid als [naam 1] c.s. en [naam 3] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 oktober 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte uitlaten van [naam 1] c.s. van 30 oktober 2024 met productie 17;
- de akte uitlaten tevens wijziging van eis van [naam 3] c.s. van 30 oktober 2024 met producties 19 – 21;
- het per B-formulier van 30 oktober 2024 ingediende bezwaar van [naam 1] c.s. tegen voornoemde wijziging van eis van [naam 3] c.s.;
- de beslissing van de rechtbank van 4 november 2024 dat de voornoemde wijziging van eis wordt toegestaan;
- de akte uitlaten producties van [naam 1] c.s. van 27 november 2024;
- de akte uitlaten producties van [naam 3] c.s. van 27 november 2024;
- het per brief van 28 november 2024 ingediende bezwaar van [naam 3] c.s. tegen de door [naam 1] c.s. bij hun akte van 27 november 2024 ingediende nadere productie;
- de beslissing van de rechtbank van 28 november 2024 dat de nadere productie van [naam 1] c.s. om redenen van goede procesorde buiten beschouwing wordt gelaten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Eiswijziging in reconventie

2.1.
[naam 3] c.s. heeft bij akte van 30 oktober 2024 zijn eis gewijzigd. Aan de in tussenvonnis van 16 oktober 2024 (hierna: het tussenvonnis) onder 3.3 weergegeven eis in reconventie is een subsidiaire vordering toegevoegd die (samengevat) als volgt luidt:
VI. de erfgrens tussen de percelen te bepalen in die zin dat deze direct naast de huidige oprit, schutting en het tuinhuis van [naam 3] c.s. loopt, dan wel te bepalen dat deze op een door de rechtbank te bepalen wijze loopt.

3.De verdere beoordeling

Terugkomen bindende eindbeslissing?
3.1.
In zijn akte van 30 oktober 2024 heeft [naam 3] c.s. de rechtbank verzocht om terug te komen op het in het tussenvonnis opgenomen oordeel dat [naam 3] c.s. het bestaan van een bindende afspraak over de erfgrens onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank wijst dat verzoek af op grond van het volgende.
3.2.
De rechtbank heeft over het bestaan van de bindende afspraak, als hiervoor bedoeld, in het tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. Deze beslissing betreft daarom een bindende eindbeslissing, waarvan de rechter in beginsel, vanwege de eisen van de goede procesorde, niet meer mag terugkomen. Dat is anders als de bindende eindbeslissing, bij nader inzien, (inmiddels) berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. [naam 3] c.s. heeft zijn verzoek onderbouwd met een verwijzing naar hetgeen hij in conclusie van antwoord heeft gesteld en de overgelegde producties. Hieruit volgt niet dat de beslissing in het tussenvonnis berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
Grensbepaling
3.3.
Dit geschil ziet, met name, op de vraag waar de grens loopt tussen de door partijen eind 2021 c.q. begin 2022 verkregen (nieuwbouw)percelen. Omdat het gaat om nieuw gevormde percelen is in het Kadaster nog geen (definitieve) erfgrens opgenomen zodat partijen (en de rechtbank) daar niet op kunnen terugvallen. In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat geen van partijen voldoende heeft onderbouwd dat de door hen gestelde grens inderdaad de grens vormt van de aan hen geleverde percelen. Desgevraagd hebben partijen de rechtbank daarop bij hun akten van 30 oktober 2024 bericht dat hun vorderingen over en weer mede een vordering tot grensbepaling ex art. 5:47 lid 1 BW omvatten. De rechtbank zal daarom in dit vonnis een grens tussen de beide percelen vaststellen.
3.4.
[naam 3] c.s. heeft daartoe, kort gezegd, betoogd dat uit de door hem overgelegde koop/aannemingsovereenkomst (productie 19) en akte van levering (productie 20) volgt dat zowel hij als [naam 1] c.s. een perceel met voorlopige grenzen heeft gekocht, waarover zij zelf bindende afspraken zouden moeten maken. Daarnaast wijst [naam 3] c.s. er op dat in de akte van levering een verplichting is opgenomen om twee parkeerplaatsen te realiseren en dat dit ook voor [naam 1] c.s. zou gelden. Hieruit volgt dat een evenredige verdeling van de opritten noodzakelijk is, aldus [naam 3] c.s. Ten slotte verwijst [naam 3] naar een situatietekening (productie 21).
3.5.
[naam 1] c.s. heeft, kort gezegd, betoogd dat bij het vaststellen van de erfgrens moet worden aangeknoopt bij de door [naam 5] uitgezette grenzen.
3.6.
Bij het bepalen van de erfgrens op grond van art. 5:47 BW heeft de rechtbank de vrijheid om de grens naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen, waarbij de belangen van beide buren moeten worden meegewogen. De rechtbank hecht daarbij geen doorslaggevende betekenis aan de door [naam 3] c.s. overgelegde situatieschets, nu deze geen maatvoering bevat op grond waarvan de precieze grens kan worden vastgesteld en deze bovendien slechts de voorlopige perceelsgrens weergeeft. Daarbij speelt mee dat bij de uiteindelijke bouw is afgeweken van deze situatietekening: op de tekening staat bij [naam 3] c.s. een schuurtje getekend waar in werkelijkheid een zelfde garage is gebouwd als bij [naam 1] c.s. (die wel staat ingetekend). Waar het ingetekende schuurtje (optisch gezien) op de erfgrens zou hebben gestaan, zijn beide garages juist aan de woningen gebouwd (met vrijlating van enige ruimte tot de erfgrens) zodat deze bouwwerken geen handvatten bieden om de beoogde grens vast te stellen.
3.7.
De rechtbank gaat ook voorbij aan het argument dat partijen verplicht zijn om twee parkeerplaatsen te realiseren. Op de situatieschets zijn inderdaad vier parkeerplaatsen ingetekend, maar dit geldt ook voor de bouwkavels [kavel 1] en [kavel 2] . Daar is de erfgrens (ook) getekend tussen beide (dubbele) parkeervakken, maar overlapt het buitenste parkeervak van kavel [kavel 2] gedeeltelijk de ingetekende woning. Dit geeft een aanwijzing dat de situatieschets onvoldoende precies is om hieruit de beoogde perceelsgrens vast te stellen.
3.8.
Bij het vaststellen van de grens gaat de rechtbank ook voorbij aan de door [naam 3] c.s. gestelde afspraken tussen partijen en de stelling dat partijen de erfgrens zelf bindend hadden moeten vaststellen. In het tussenvonnis is reeds geoordeeld dat het bestaan van een afspraak tussen partijen niet kan worden vastgesteld. Dat partijen de erfgrens zelf hadden moeten vaststellen kan wellicht zo zijn, maar dat is partijen dan niet gelukt. Bij het bepalen van de erfgrens op grond van art. 5:47 BW speelt dit dan verder geen rol meer.
3.9.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de erfgrens zodanig vast te stellen dat deze precies langs de door [naam 3] c.s. aangelegde oprit, schutting en tuinhuis loopt. Bij de plaatsopneming is door de rechtbank vastgesteld dat de schutting niet in een rechte lijn loopt zodat dit om die reden al geen praktische oplossing biedt, nog daargelaten dat dit oordeel dan met zich zou brengen dat [naam 3] c.s. in dat geval feitelijk zelf de erfgrens heeft kunnen bepalen.
3.10.
De rechtbank ziet, mede in het licht van het voorgaande, in de door [naam 5] uitgezette erfgrens het meest concrete aanknopingspunt om bij het bepalen van de erfgrens te hanteren. Weliswaar heeft [naam 1] c.s., zoals in het tussenvonnis is geoordeeld, niet voldoende kunnen onderbouwen dat partijen hun percelen conform deze grenzen geleverd hebben gekregen, maar dat neemt niet weg dat uit hetgeen in het tussenvonnis onder 2.4-2.7 is weergegeven volgt dat [naam 5] deze grens in opdracht van bouwer [bedrijfsnaam] (meermaals) heeft uitgezet. Uit de door partijen na het tussenvonnis overgelegde documenten volgen geen concretere aanknopingspunten, zodat de door [naam 5] gehanteerde grens naar het oordeel van de rechtbank het meest concrete aanknopingspunt vormt.
3.11.
De rechtbank zal de erfgrens daarom aldus vaststellen dat deze loopt zoals aangeduid door [naam 5] in de e-mail van de heer [naam 6] van 31 augustus 2022 (productie 16 aan de zijde van [naam 1] c.s.) en de daarbij behorende tekening.
3.12.
Uit de stelling en vorderingen van partijen volgt dat beide partijen wensen dat de erfgrens zal worden vastgelegd bij het Kadaster en dat de andere partij daarvoor de kosten draagt. De rechtbank ziet daarin aanleiding om beide partijen te gelasten om, binnen vier weken na datum van dit vonnis, mee te werken aan een grensaanwijzing door het Kadaster. Partijen dienen ieder de helft van de kosten van het Kadaster te dragen.
3.13.
Bij de plaatsopneming is gebleken dat niet alle door [naam 5] geplaatste piketpaaltjes nog aanwezig waren en dat de markeringen op de wel aanwezige piketpaaltjes niet meer allemaal goed waarneembaar waren. De rechtbank geeft partijen uitdrukkelijk in overweging om, op gezamenlijke kosten, [naam 5] bij de grensaanwijzing aanwezig te laten zijn om te voorkomen dat alsnog onenigheid ontstaat over de aan te wijzen grens en het Kadaster opnieuw zou moeten komen, met alle aanvullende kosten van dien.
3.14.
Dit leidt tot de volgende oordelen ten aanzien van de vorderingen in conventie en reconventie.
in conventie
verklaring voor recht en veroordeling verwijdering overbouw (vorderingen I en II in conventie)
3.15.
Met vordering I vordert [naam 1] c.s. een verklaring voor recht dat de erfgrens zoals vastgesteld door [naam 5] als erfgrens heeft te gelden. Bij toewijzing van die vordering bestaat geen belang (meer) omdat de rechtbank de grens op de voet van art. 5:47 BW zal bepalen.
3.16.
Met vordering II vraagt [naam 1] c.s. dat [naam 3] c.s. wordt veroordeeld om de schutting, het tuinhuis en de oprit ter verplaatsen conform de door [naam 5] vastgestelde erfgrens. Uit de e-mail van de heer [naam 6] (zie hiervoor onder 3.11 en tussenvonnis onder 2.7) volgt dat in elk geval de schutting deels over die grens staat. Bij toewijzing van de vordering bestaat derhalve voldoende belang. De vordering zal dan ook worden toegewezen, voor zover de oprit, tuinhuis en schutting daadwerkelijk de door de rechtbank bepaalde erfgrens overschrijden.
3.17.
Nu voor partijen lange tijd onduidelijk is geweest hoe de erfgrens loopt, ziet de rechtbank aanleiding om [naam 3] c.s. een termijn van drie maanden te gunnen om aan de veroordeling te voldoen, welke termijn aanvangt de dag nadat partijen gezamenlijk de erfgrens aan het Kadaster hebben aangewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd als uitgewerkt in het dictum.
verwijdering van de lamp (vordering IV in conventie)
3.18.
In het tussenvonnis is (onder 4.12-4.14) al geoordeeld dat [naam 3] c.s. zal worden veroordeeld om de lamp aan zijn garage binnen twee weken na datum van dit vonnis te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom van € 50 per dag met een maximum van € 1.000. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze beslissing terug te komen, zodat vordering IV in conventie zal worden toegewezen als uitgewerkt in het dictum.
vorderingen III, VI en VII in conventie
3.19.
In het tussenvonnis is (onder 4.10-4.11 en 4.15-4.20) al geoordeeld dat de vorderingen III, VI en VII in conventie zullen worden afgewezen. Ook in dit kader ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan terug te komen.
kosten [naam 5] (vordering V in conventie)
3.20.
[naam 1] c.s. vorderen dat [naam 3] c.s. de kosten moet vergoeden die zij heeft gemaakt om [naam 5] de grens te laten inmeten. Voor die veroordeling bestaat geen grondslag, omdat op het moment dat [naam 1] c.s. die grens liet inmeten die grens nog niet als erfgrens had te gelden. Pas bij dit vonnis is de grens overeenkomstig bepaald. De vordering wordt daarom afgewezen.
kosten aanwijzing Kadaster (vordering IX in conventie)
3.21.
Zoals hiervoor onder 3.12 overwogen dienen partijen ieder de helft van de kosten van de aanwijzing door het Kadaster te dragen. De vordering tot betaling van die kosten zal dus in zoverre worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen.
proceskosten en BIK (vordering X en XI in conventie)
3.22.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Nu beide partijen aanspraak maken op buitengerechtelijke incassokosten en op beider verzoek door de rechtbank de grens wordt bepaald, ziet de rechtbank daarin aanleiding de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten over en weer af te wijzen.
in reconventie
verklaring voor recht (vordering I in reconventie)
3.23.
Vordering I houdt in dat de rechtbank voor recht zou moeten verklaren dat de overeengekomen grens als erfgrens heeft te gelden en dat de oprit, schutting en tuinhuis niet verplaatst hoeven te worden. Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen volgt dat deze vordering moet worden afgewezen.
medewerking kadaster en kosten Kadaster (vorderingen II en III in reconventie)
3.24.
[naam 3] c.s. vraagt met vordering II in reconventie dat [naam 1] c.s. wordt veroordeeld tot medewerking aan grensaanwijzing door het Kadaster en met vordering III dat [naam 1] c.s. wordt veroordeeld in de kosten daarvan. Hiervoor onder 3.12 is reeds geoordeeld dat de rechtbank beide partijen zal gelasten om mee te werken aan een grensaanwijzing door het Kadaster en dat partijen ieder de helft van de kosten van het Kadaster dienen te dragen. Vorderingen II en III zullen daarom in zoverre worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen.
kosten verplaatsing schutting, tuinhuis en oprit (vordering V in reconventie)
3.25.
Vordering V in reconventie is ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank oordeelt dat de door [naam 5] vastgestelde erfgrens als definitieve erfgrens heeft te gelden. In het midden kan blijven of aan die voorwaarde is voldaan nu de rechtbank zelf erfgrens op de voet van art. 5:47 BW heeft bepaald. De vordering is namelijk gegrond op de stelling van [naam 3] c.s. dat partijen een andere grens hebben afgesproken en [naam 1] c.s., door zich nu op een andere ligging van de erfgrens te beroepen, [naam 3] c.s. op kosten heeft gejaagd. In het tussenvonnis is reeds geoordeeld dat het bestaan van die afspraak onvoldoende is onderbouwd. Daarop strandt deze vordering.
vaststellen erfgrens conform huidige feitelijke situatie (vordering VI in reconventie)
3.26.
Uit hetgeen hiervoor onder 3.9 is overwogen volgt dat deze vordering wordt afgewezen.
proceskosten en BIK (vordering IV in reconventie)
3.27.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (vordering IV in reconventie) verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 3.22 is overwogen.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
4.1.
bepaalt, op de voet van artikel 5:47 BW, dat de erfgrens tussen de percelen gelegen aan de [adres 1] in ( [postcode] ) [woonplaats] en [adres 2] in ( [postcode] ) [woonplaats] loopt zoals aangeduid door de firma [naam 5] in de e-mail van de heer [naam 6] van 31 augustus 2022 en de daarbij behorende tekening, welke e-mail en tekening gewaarmerkt als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht,
4.2.
gelast partijen om, binnen vier weken na datum van dit vonnis, mee te werken aan een grensaanwijzing door het Kadaster,
4.3.
gelast partijen om ieder de helft van de kosten van het Kadaster te voldoen,
in conventie
4.4.
veroordeelt [naam 3] c.s. om, binnen vier maanden na de hiervoor onder 4.2 bedoelde grensaanwijzing, de over de door de rechtbank bepaalde erfgrens stekende (delen van) de schutting, het tuinhuis en de oprit te verwijderen en veroordeelt [naam 3] c.s. om aan [naam 1] c.s. een dwangsom te betalen van € 50 voor iedere dag dat hij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000 is bereikt,
4.5.
veroordeelt [naam 3] c.s. om binnen twee weken na datum van dit vonnis de aan de voorzijde van hun garage bevestigde lamp te verwijderen en verwijderd te houden en veroordeelt [naam 3] c.s. om aan [naam 1] c.s. een dwangsom te betalen van € 50 voor iedere dag dat hij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000 is bereikt,
4.6.
veroordeelt, onder de voorwaarde dat [naam 1] c.s. de volledige kosten van de hiervoor onder 4.2 bedoelde grensbepaling aan het Kadaster heeft betaald, [naam 3] c.s. tot betaling aan [naam 1] c.s. van 50% van deze kosten binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe,
4.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
4.8.
veroordeelt, onder de voorwaarde dat [naam 3] c.s. de volledige kosten van de hiervoor onder 4.2 bedoelde grensbepaling aan het Kadaster heeft betaald, [naam 1] c.s. tot betaling aan [naam 3] c.s. van 50% van deze kosten binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe,
4.9.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in conventie en reconventie voorts
4.10.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 4.5, 4.6 en 4.8 opgenomen beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.