ECLI:NL:RBDHA:2025:2481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortvarendheid in asielprocedure met betrekking tot Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de maatregel van bewaring van eiser, die de Libische nationaliteit heeft. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 9 februari 2025 was genomen, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 werd opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 februari 2025 in Breda, waar eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door eiser en dat deze gronden zowel zwaar als licht voldoende zijn gemotiveerd. Eiser voerde aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in de overdracht naar Duitsland, maar de rechtbank oordeelde dat de minister wel degelijk voortvarend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, met mr. S.D.C.J. Verheezen als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6158

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting in Breda behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1989 en de Libische nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden van de maatregel van bewaring niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor de gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn overdracht aan Duitsland. Verweerder had eerder dan 17 februari 2025 een overdrachtsbesluit moeten nemen. Eiser heeft namelijk herhaaldelijk verklaard dat hij zo snel mogelijk wenst terug te keren naar Duitsland. Dit blijkt ook uit het feit eiser (schriftelijk) heeft verklaard dat hij geen rechtsmiddelen zal instellen tegen het overdrachtsbesluit en de mededeling dat hij zijn asielaanvraag wenst in te trekken. De geplande overdracht van eiser op 21 februari 2025 naar Duitsland is niet voldoende voortvarend.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser. Verweerder merkt in dat verband terecht op dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling heeft verklaard dat hij asiel wil aanvragen in Nederland. Hij is daartoe op dat moment ook in de gelegenheid gesteld door middel van het ondertekenen van een asielaanvraag (M35-H-formulier). Tijdens de asielprocedure moet verweerder voortvarend aan de slag gaan met de asielaanvraag van eiser. Eiser wordt daarbij eerst in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, alvorens een besluit wordt genomen op de asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat verweerder voldoende voortvarend aan de slag is gegaan met de asielaanvraag van eiser. Op 10 februari 2025 is een claimverzoek ingediend bij de Duitse autoriteiten. Op 12 februari 2025 is een claimakkoord ontvangen van de Duitse autoriteiten. Omdat eiser nog in de asielprocedure zat kon verweerder nog geen andere handelingen verrichten gericht op de daadwerkelijke overdracht van eiser aan Duitsland.
6. Voor zover de gemachtigde van eiser heeft betoogd dat hem tijdens het gehoor, voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring, niet de gelegenheid is geboden met verweerder diens intenties duidelijk te krijgen, hetgeen uiteindelijk tot vertraging van de procedure heeft geleid, volgt de rechtbank dit betoog evenmin. Zoals reeds aangegeven heeft eiser tijdens voornoemd gehoor aangegeven dat hij vanuit Duitsland naar Nederland is gekomen met als doel om hier te lande asiel aan te vragen. Eiser is daartoe op diezelfde dag in de gelegenheid gesteld. Eerst op 13 februari 2025 heeft eiser aangegeven deze aanvraag in te willen trekken.
7. Ook nadat eiser op 13 februari 2025 schriftelijk meldde dat hij zijn asielaanvraag wenste in te trekken is verweerder voldoende voortvarend aan de slag gegaan met de overdracht van eiser. Op 14 februari 2025 heeft een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heeft eiser het benodigde formulier ondertekend waarmee hij verklaart dat hij zijn asielaanvraag wenst in te trekken. Op 17 februari 2025 heeft verweerder een overdrachtsbesluit genomen en is de overdracht van eiser aangekondigd bij de Duitse autoriteiten. De overdracht van eiser staat gepland op 21 februari 2025.
8. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.