ECLI:NL:RBDHA:2025:2486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.42003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Iraakse burger na intrekking van eerdere verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van een opvolgende asielaanvraag van eiser, een Iraakse burger, die eerder een verblijfsvergunning asiel had verkregen. Eiser had zijn asielaanvraag ingediend na een periode van 15 jaar in Nederland, waarin zijn eerdere verblijfsvergunning in 2018 was ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond is afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat de gestelde vrees voor vervolging in Irak niet aannemelijk was gemaakt. Eiser had aangevoerd dat de situatie voor Turkmenen in Irak was verslechterd en dat hij bedreigd was vanwege zijn huwelijk met een voormalige partner. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de vrees van eiser niet werd gevolgd, en dat de eerdere intrekking van de verblijfsvergunning niet opnieuw kon worden beoordeeld. Eiser had ook geen overtuigende argumenten aangedragen om aan te tonen dat hij een reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar Irak. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gewezen op de mogelijkheid voor eiser om een reguliere verblijfsvergunning aan te vragen, en dat de belangen van eiser voldoende waren betrokken bij de besluitvorming. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor het vergoeden van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42003

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. J.E. de Poorte),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1970 en de Iraakse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 23 juli 2007 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel, geldig van 2 april 2007 tot 2 april 2012. De geldigheidsduur van deze vergunning is bij besluit van 11 mei 2015 verlengd tot 2 april 2017. Bij besluit van 20 november 2018 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht ingetrokken tot 13 mei 2015. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 20 november 2018. Dat besluit is daarmee onherroepelijk geworden.
3. Op 22 juni 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend om zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlengen. Bij besluit van 14 juli 2022 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat eiser niet in het bezit was van een verblijfsvergunning. Het daartegen ingestelde beroep van eiser is bij uitspraak van 16 oktober 2023 ongegrond verklaard. [2] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het daartegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 25 januari 2024 ongegrond verklaard, [3] waarmee het besluit van 14 juli 2022 in rechte is vast komen te staan.
4. Op 16 september 2022 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan deze asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is Turkmeen en de situatie voor Turkmenen in Irak is verslechterd. Ook is eiser bedreigd tussen 2012 en 2015, vanwege het huwelijk met zijn voormalige partner. Daarnaast heeft eiser banden met Nederland. Ook wijst hij erop dat zijn partner en kinderen in België wonen.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat het een opvolgende asielaanvraag betreft die niet niet-ontvankelijk is verklaard. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn door verweerder geloofwaardig geacht. Verweerder heeft eisers Turkmeense etniciteit geloofwaardig geacht maar de gestelde vrees bij terugkeer niet aannemelijk. Eiser heeft met de enkele verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht Irak van de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: ambtsbericht) van november 2023 onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer risico loopt op ernstige schade. De problemen in verband met eisers voormalige partner heeft verweerder niet getoetst, omdat deze eerder zijn beoordeeld en niet hebben geleid tot het verlenen van een asielvergunning. De verklaringen over bedreigingen in het tijdvak 2012 tot 2015zijn weliswaar nieuw, maar eiser heeft daarover wisselend verklaard. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat slechts ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM [4] wordt getoetst bij afwijzing van een eerste asielaanvraag die binnen zes maanden na eerste inreis in Nederland is ingediend. Verweerder wijst erop dat het eiser vrij staat om een reguliere verblijfsvergunning aan te vragen. Tot slot heeft verweerder een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder ten onrechte niet motiveert waarom eiser niet wordt gevolgd in zijn vrees. Immers, eiser heeft in zijn gehoor en zienswijze uitgebreid verklaard waarom hij gevaar loopt en problemen zal ondervinden bij terugkeer naar Irak. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM getoetst. Eisers zaak is atypisch. Hij heeft immers eerder een asielvergunning in Nederland gehad. Eiser verblijft reeds 17 jaar in Nederland, waarvan 13 jaar rechtmatig. Eiser volgt niet dat hij een aanvraag zou moeten indienen voor een reguliere verblijfsvergunning. Hij wijst er in dit verband op dat bij een eerdere procedure werd gewezen op de mogelijkheid om een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Eiser bestrijdt het inreisverbod van twee jaar. Hij wijst erop dat niet is gemotiveerd waarom dit is uitgevaardigd ondanks het feit dat hij een gezinsleven heeft met zijn twee kinderen in België. Ter zitting heeft eiser in dit kader verwezen naar het evenredigheidsbeginsel.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Dreigt schending van artikel 3 van het EVRM?
7. Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege zijn Turkmeense etniciteit. Verweerder heeft dit standpunt uitvoerig en toereikend gemotiveerd in het voornemen en in het bestreden besluit. In het bestreden besluit heeft verweerder gereageerd op eisers zienswijze en eiser heeft in beroep niet uitgelegd wat daar onjuist aan is. De beschikbare landeninformatie over Irak leidt niet tot een ander oordeel. Uit het ambtsbericht van november 2023, waar eiser naar verwijst, blijkt weliswaar dat er nog altijd verdeeldheid is tussen sjiitische en soennitische Turkmenen, maar dat bij de soennieten sprake is van berusting. Verder staat daarin dat Turkmenen in Kirkuk te maken hadden met een gebrek aan veiligheid
buitende stad. Het meest recente ambtsbericht van december 2024 biedt geen wezenlijk ander beeld van de situatie voor Turkmenen in Irak. Verder heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat eiser in 2005 is vertrokken uit Irak en dat eiser heeft verklaard niet te weten of zijn moeder en zus, die evenals eiser soennitische Turkmenen zijn, in Irak problemen hebben ondervonden. Daarnaast heeft eiser niet nader geconcretiseerd of met enige documenten onderbouwd dat hij persoonlijk in de negatieve aandacht staat. De enkele verwijzing naar zijn eerder afgelegde verklaringen in zijn voorgaande asielprocedure volstaat niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Had ambtshalve moeten worden getoetst aan artikel 8 van het EVRM?
8. Verweerder heeft terecht gewezen op artikel 3.6a van het Vb. [5] Uit het derde lid van deze bepaling volgt dat ambtshalve verlening van een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM niet plaatsvindt als het niet gaat om een eerste asielaanvraag die binnen zes maanden na eerste inreis in Nederland is ingediend. Eisers eerste asielaanvraag is ingewilligd, waardoor niet is getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Maar zijn opvolgende asielaanvraag is niet ingediend binnen zes maanden na zijn eerste inreis in Nederland. Verweerder mocht om die reden ambtshalve toetsing aan artikel 8 van het EVRM achterwege laten. Uit eisers toelichting ter zitting waarom hij vindt dat verweerder wel ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM had moeten toetsen, maakt de rechtbank op dat hij een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel. Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat eiser een aanvraag kan doen om een reguliere verblijfsvergunning te verkrijgen. De rechtbank volgt dat standpunt. Eiser heeft niet overtuigend kunnen uitleggen waarom hij zo een aanvraag niet zou kunnen indienen. Dat tijdens een eerdere procedure is gewezen op de mogelijkheid om een nieuwe asielaanvraag in te dienen, betekent nog niet dat eiser daarmee recht heeft op ambtshalve toetsing aan artikel 8 van het EVRM. Het is aan eiser zelf om uiteindelijk de keuze te maken welke aanvraag voor hem passend en juist is. De rechtbank volgt dan ook niet het verwijt dat verweerder eiser van het kastje naar de muur stuurt. De individuele situatie van eiser kan volledig worden betrokken bij de behandeling van een aanvraag om een reguliere verblijfvergunning. Verweerder heeft de belangen van eiser voldoende en kenbaar betrokken bij de besluitvorming, ook al waren deze omstandigheden al eerder betrokken bij het intrekkingsbesluit van 20 november 2018. Zo heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn familierelaties te onderbouwen. Bovendien heeft eiser ter zitting bevestigd dat zijn partner en kinderen in België geen rechtmatig verblijf hebben. Dat eiser eerder een verblijfsvergunning dan wel procedureel rechtmatig verblijf heeft gehad is niet van wezenlijk belang.
Had verweerder een inreisverbod tegen eiser mogen uitvaardigen?
9. Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij een (huwelijks-)relatie heeft met een vrouw in België en dat hij met haar twee kinderen heeft die eveneens in België verblijven. Daarbij komt dat eiser ter zitting heeft beaamd dat zijn gestelde vrouw en kinderen geen rechtmatig verblijf hebben in België. Het ter zitting ingenomen standpunt van eiser dat de kinderen structureel niet uitzetbaar zijn, is evenmin onderbouwd, zoals verweerder terecht heeft betoogd. Eisers beroep op zijn privéleven kan evenmin doel treffen: dit is al beoordeeld bij de intrekking van zijn asielvergunning. Het gestelde langdurige rechtmatig verblijf in Nederland is daarbij al betrokken. Dat verblijf betreft het tijdvak van 2 april 2007 tot 13 mei 2015. Dat er naderhand nog langer verblijf in Nederland was hangende de gevoerde procedures, leidt niet tot een ander oordeel. Nu geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM verweerder geen aanleiding hoeven zien om met toepassing van artikel 66a, aanhef en onder 8, van de Vw van uitvaardiging van het inreisverbod af te zien.
Slotsom.
10. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 februari 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens
bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag
waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.NL22.15571, niet gepubliceerd.
3.202306860/1/V2, niet gepubliceerd.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.