Op 23 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van bewaring van een burger van Bosnië en Herzegovina. De eiser had op 12 december 2025 een besluit ontvangen van de minister van Asiel en Migratie, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft op 23 december 2025 het onderzoek gesloten na het indienen van de beroepsgronden door eiser op 19 december 2025 en de reactie van verweerder op 22 december 2025.
Eiser stelde dat hij niet aan de maatregel van bewaring had moeten worden onderworpen, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn vrienden het terugkeerbesluit hadden aangevochten. De rechtbank oordeelde echter dat de zware grond 3c, die stelt dat eiser eerder een besluit heeft ontvangen waaruit de plicht om Nederland te verlaten blijkt, terecht aan de maatregel ten grondslag was gelegd. Eiser had op 23 september 2025 een terugkeerbesluit en inreisverbod ontvangen, dat onmiddellijk aan hem was uitgereikt. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de maatregel onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.