ECLI:NL:RBDHA:2025:2539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL25.4618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, die in bewaring was gesteld op 14 augustus 2024, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 30 januari 2025 door de verweerder is opgeheven, waardoor de beoordeling zich heeft beperkt tot de vraag of de maatregel onrechtmatig was voor de opheffing.

De rechtbank heeft eerder, op 16 december 2024, de rechtmatigheid van de bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot dat moment rechtmatig was. De eiser voerde aan dat de maatregel eerder opgeheven had moeten worden, maar de rechtbank oordeelde dat de belangenafweging door de verweerder op 30 januari 2025 correct was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was om het verzoek om schadevergoeding toe te wijzen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4618

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

1. Verweerder heeft op 14 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
Verweerder heeft op 30 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank een onderzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 16 december 2024 (in de zaak NL24.47780) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat de bewaringsmaatregel eerder opgeheven had moeten worden. Eiser wijst erop dat verweerder op 29 januari 2025 een belangenafweging heeft gemaakt die in zijn nadeel is uitgevallen. Op die dag vond een vertrekgesprek plaats en in het verslag daarvan staat dat eiser geen nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd waardoor de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren. Tussen 29 en 30 januari is volgens eiser echter niets veranderd. De belangenafweging had daarom al eerder in zijn voordeel moeten uitvallen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Indien een vrijheidsontnemende maatregel langer dan zes maanden duurt, maakt verweerder een verzwaarde belangenafweging. De rechtbank stelt vast dat eiser volgens de gegevens van verweerder op 10 februari 2025 zes maanden in bewaring zou hebben verbleven. Verweerder heeft toegelicht dat zij de verzwaarde belangenafweging op 30 januari 2025 heeft gemaakt en dat zij dus niet op grond van het vertrekgesprek van 29 januari 2025 tot opheffing heeft besloten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder deze belangenafweging eerder had moeten maken. De grens van zes maanden was immers nog niet bereikt.
7. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de voortzetting van de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.