Op 20 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die op 1 mei 2024 in Zoetermeer betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, als bestuurder van een bromfiets, verleende geen voorrang aan een van rechts komende fietser, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de fietser zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een besloten zitting op 6 februari 2025, waarbij de officier van justitie mr. I. Oostrom en de verdediging vertegenwoordigd door mr. R. Heemskerk aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte roekeloos rijgedrag en het niet verlenen van voorrang, wat leidde tot de aanrijding.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende causaal verband was tussen het slingerend rijden en de aanrijding, en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit. Echter, het subsidiaire feit, het veroorzaken van gevaar op de weg door het niet verlenen van voorrang, werd wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf op van 24 uur met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit, en benadrukte het belang van rechtsbescherming, vooral gezien de minderjarigheid van de verdachte en het ontbreken van rechtsbijstand tijdens het eerste verhoor.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust is van zijn verkeersgedrag en dat een voorwaardelijke taakstraf passend is, zonder een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in de rechtsgang, vooral bij minderjarigen.