ECLI:NL:RBDHA:2025:2607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
C/09/679081 / FA RK 25-500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopige voogdij en ondertoezichtstelling in een complexe gezinszaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 februari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om voorlopige voogdij en ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in België. De moeder van de minderjarige, die momenteel bij een netwerkpleeggezin verblijft, heeft aangegeven achter deze plaatsing te staan en er is onderling contact tussen de moeder en het netwerkpleeggezin. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er op basis van de beschikbare informatie geen sprake is van een gezagsvacuüm en dat de moeder haar gezag uitoefent. De kinderrechter oordeelt dat er onvoldoende zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige die een voorlopige voogdij of ondertoezichtstelling rechtvaardigen. De Raad heeft wel zorgen geuit over de situatie, maar de kinderrechter concludeert dat de huidige situatie niet dringend is en dat de moeder en het netwerkpleeggezin in staat zijn om samen beslissingen te nemen. De verzoeken van de Raad zijn dan ook afgewezen. De kinderrechter heeft benadrukt dat indien er in de toekomst nieuwe zorgen ontstaan, de Raad opnieuw een verzoek kan indienen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/679081 / FA RK 25-500
Datum uitspraak: 3 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter
Afwijzing voorlopige voogdij (ex artikel 1:241 van het Burgerlijk Wetboek)
Afwijzing voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming, Regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] , België,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] , België.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
[netwerkpleegouder 1]en
[netwerkpleegouder 2],
hierna te noemen: de netwerkpleegouders,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: P. Verbraaken gevestigd te Den Haag.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 24 januari 2025 van de kinderrechter in deze rechtbank is Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] van 24 januari 2025 tot 6 februari 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de voornoemde beschikking van 24 januari 2025;
  • de brief van de moeder met bijlagen van 3 februari 2025;
  • de nagezonden stukken van de advocaat van de netwerkpleegouders van 3 februari 2025.
1.3.
Op 3 februari 2025 heeft de kinderrechter de zaak op de zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder (via een videoverbinding);
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
- de netwerkpleegouders (via een videoverbinding), met hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 24 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt primair om de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . Ter zitting verzoekt de Raad subsidiair [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden, alsmede een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek schriftelijk en ter zitting als volgt gemotiveerd. [minderjarige] heeft al veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt in zijn leven. [minderjarige] heeft onveiligheid ervaren in de thuissituatie bij moeder. Moeder is belast met persoonlijke problematiek en heeft [minderjarige] in de thuissituatie mishandeld. [minderjarige] heeft ongeveer twee maanden in een opvanghuis in België gewoond. Vervolgens is hij in mei 2024 met de netwerkpleegouders naar Nederland gereisd en verblijft hij sindsdien (zonder formele status) in het gezin van de netwerkpleegouders. De netwerkpleegouders hebben op 2 september 2024 bij de rechtbank Den Haag een verzoek ingediend om [minderjarige] te adopteren. In het kader van de behandeling van dat verzoek is de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van [minderjarige] . De Raad heeft zorgen over de ontwikkeling en de situatie van [minderjarige] en heeft getracht hier binnen het onderzoek zicht op te krijgen. De Raad heeft op 21 januari 2025 besloten het onderzoek uit te breiden naar een kinderbeschermingsonderzoek. Pogingen om hierover met moeder in gesprek te gaan, zijn mislukt, omdat moeder geen contact (meer) wil met de Raad. Er is sprake van toenemende weerstand bij zowel moeder als het netwerkpleeggezin, wat zich uit in tegenstrijdige verhalen, weerstand tegen een huisbezoek en het ontbreken van essentiële informatie, zoals de identiteitsgegevens van [minderjarige] en inzicht in zijn opvoedingsomgeving. Moeder oefent al geruime tijd haar gezag niet uit. Het blijft onduidelijk wat [minderjarige] van haar kan verwachten en of zij in staat is beslissingen te nemen over [minderjarige] en haar gezag uit te oefenen. Er zijn geen gegevens over de vader van [minderjarige] , waardoor hij niet betrokken kon worden bij het spoedverzoek. De Raad benadrukt dat [minderjarige] het recht heeft op kennis over zijn ontstaansgeschiedenis, maar onduidelijk blijft wat hij van zijn vader kan verwachten. Omdat het wettelijk gezag feitelijk niet wordt uitgeoefend, acht de Raad het dringend noodzakelijk dat Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met de voorlopige voogdij wordt belast. Het is essentieel dat er direct zicht komt op [minderjarige] zijn ontwikkeling, situatie en mogelijke medische of psychologische hulpbehoefte. De Raad zal verder onderzoek doen naar de situatie van [minderjarige] , de moeder en het netwerkpleeggezin, en beoordelen of het netwerkpleeggezin aan de behoeften van [minderjarige] voldoet en een toekomstperspectief biedt.
3.3.
Subsidiair verzoekt de Raad [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, omdat blijkt dat de moeder aanwezig is bij de zitting, in contact is met het netwerkpleeggezin en haar gezag dus lijkt uit te oefenen. Het blijft echter van belang dat er toezicht komt op het gezin en dat het onderzoek van de Raad voortgang blijft vinden.

4.De standpunten

4.1.
De moeder verklaart ter zitting het niet eens te zijn met de verzoeken. Zij geeft aan dat zij in het verleden niet in staat was om voor [minderjarige] te zorgen en daarom heeft zij een veilige plek voor hem geregeld. De moeder heeft vertrouwen in het netwerkpleeggezin en gelooft dat zij de zorg bieden die [minderjarige] nodig heeft. Samen met de netwerkpleegouders heeft de moeder alle voorzorgsmaatregelen genomen en afspraken gemaakt om te voorkomen dat er onduidelijkheden zouden ontstaan over de situatie. Alles is goed geregeld. De moeder staat dan ook achter een screening van het netwerkpleeggezin, omdat zij ervan overtuigd is dat hieruit zal blijken dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt en dat hij in een veilig en liefdevol gezin verblijft. De moeder en het netwerkpleeggezin werken volledig mee aan het proces. Zo heeft de moeder onlangs toestemming gegeven om contact op te nemen met de betrokken hulpverleners. Kortom, de moeder is van mening dat de Staat zich niet met deze situatie hoeft te bemoeien.
4.2.
De netwerkpleegmoeder geeft eveneens aan het niet eens te zijn met de verzoeken van de Raad. Zij benadrukt dat zij beschikbaar zijn en alles hebben gedaan om de in het kader van het onderzoek naar de adoptie gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast hebben zij en de moeder onderling alles goed geregeld en vastgelegd. Het verzoek om voorlopige voogdij kwam voor hen dan ook onverwacht en is niet vooraf met hen besproken, terwijl zij om eerlijkheid en duidelijkheid hadden gevraagd over de te nemen stappen. Wat betreft de geuite zorgen over [minderjarige] , geeft de netwerkpleegmoeder aan dat het klopt dat hij introvert is, maar dat dit geen reden is voor zorgen, aangezien iedereen een eigen persoonlijkheid heeft. Wel is zij op zoek naar een kinderpsycholoog op Curaçao waar [minderjarige] terechtkan. De netwerkpleegouders zijn al geruime tijd bezig met de geplande verhuizing naar Curaçao en de moeder was hiervan op de hoogte en staat hierachter. Dit plan bestond al voordat [minderjarige] bij hen in het gezin kwam. Inmiddels hebben zij de school voor de kinderen geregeld en hebben zij een vrijstelling van een jaar ontvangen van de leerplichtambtenaar. Het komende jaar willen zij zich dan ook vestigen in Curaçao en hun leven daar opbouwen.
4.3.
De advocaat van de netwerkpleegouders brengt ter zitting naar voren dat de netwerkpleegouders sinds mei 2024 de zorg voor [minderjarige] op zich hebben genomen en dit graag formeel wilden vastleggen. In dit kader hebben de netwerkpleegouders contact gezocht met verschillende hulpverleningsinstanties om te bespreken hoe dit proces geregeld kon worden, waarna hen werd geadviseerd een advocaat in te schakelen. Dit heeft geresulteerd in een officieel verzoek tot adoptie en de rechtbank heeft de Raad gevraagd om advies uit te brengen. Het onderzoek van de Raad is momenteel gaande. In dit kader hebben er gesprekken plaatsgevonden met de Raad, waarbij de netwerkpleegouders hun volledige medewerking hebben verleend. Ook de moeder heeft in december expliciet toestemming gegeven voor het benaderen van informanten en huisartsen voor dit onderzoek. Er is dan ook geen sprake van een gezagsvacuüm, aangezien alle beslissingen in overleg met de moeder zijn genomen en er duidelijke plannen voor de toekomst zijn opgesteld. De moeder is nauw betrokken bij deze beslissingen, en er is steeds zorgvuldige communicatie geweest. Bovendien zijn er geen objectieve aanwijzingen dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Zijn veilige plek binnen het gezin wordt gewaarborgd door het contract dat met de hulp van Koraal is gesloten en de bevestiging van de moeder dat zij de zorg aan het netwerkpleeggezin toevertrouwt, zoals ook in het testament is vastgelegd. Indien nodig zijn de netwerkpleegouders bereid om de voogdij op zich te nemen, aangezien zij momenteel al in overleg met de moeder beslissingen nemen. Zij geven er de voorkeur aan dat de voogdij binnen de familie blijft, in plaats van deze uit te besteden aan een externe organisatie. Voor zover noodzakelijk verzoeken de netwerkpleegouders dan ook om hen met de voogdij te belasten.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de Raad merkt de advocaat op dat de netwerkpleegouders ook niet achter dit verzoek staan, aangezien de moeder, zoals eerder aangegeven, volledig achter de plaatsing bij het netwerkpleeggezin staat en dit ook schriftelijk heeft vastgelegd. Daarnaast zoeken de netwerkpleegouders hulp in het vrijwillig kader als dit nodig is. Er is daarom niet sprake van zorgen omtrent de ontwikkeling van [minderjarige] die een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigen.
4.4.
Desgevraagd geeft de gecertificeerde instelling aan dat zij na het uitspreken van de voorlopige voogdij het netwerkpleeggezin hebben bezocht en alle kinderen in het gezin hebben ontmoet. Het gezin was open en de gecertificeerde instelling voelde zich welkom, maar er was sprake van een complexe situatie doordat de voorlopige voogdij onverwacht werd uitgesproken en het gezin naar Curaçao wilde gaan. Er zijn toen veiligheidsafspraken gemaakt en in overleg met de gedragswetenschapper heeft de gecertificeerde instelling toestemming verleend aan het gezin om naar Curaçao te gaan. De gecertificeerde instelling was slechts kort bij het gezin, maar het beeld dat zij kregen was dat [minderjarige] gewend is aan de situatie zoals die nu is. Daarbij merkt de gecertificeerde instelling wel op dat [minderjarige] introvert is en soms moeilijk te peilen. Daarnaast hebben de netwerkpleegouders de contactgegevens van de huisarts, de leerplichtambtenaar en de gezinscoach gedeeld met de gecertificeerde instelling. Verder hebben de netwerkpleegouders stukken overgelegd waaruit blijkt dat met de Belgische autoriteiten is geregeld dat [minderjarige] bij het netwerkpleeggezin kan blijven, met toestemming van de moeder. De gecertificeerde instelling is echter niet volledig op de hoogte van de precieze juridische situatie in België. Met de moeder heeft de gecertificeerde instelling nog geen contact kunnen krijgen.

5.De beoordeling

Voorlopige voogdij
5.1.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:241 van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Met name is niet komen vast te staan dat het gezag over [minderjarige] niet wordt uitgeoefend en dat dus in het gezag moet worden voorzien door middel van een (voorlopige) voogdijmaatregel.
5.2.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat de voorziening in het gezag is verzocht omdat er sprake was van een gezagsvacuüm en er onvoldoende zicht was op de situatie van [minderjarige] . De kinderrechter kan echter op grond van de op dit moment beschikbare informatie niet vaststellen dat er sprake is van dat de moeder haar gezag niet uitoefent. De moeder geeft aan achter de plaatsing bij het netwerkpleeggezin te staan en alle betrokkenen, zowel de moeder als het netwerkpleeggezin, geven aan dat zij onderling contact met elkaar hebben en in onderling overleg gezagsbeslissingen nemen. Gelet hierop is het niet dringend en onverwijld noodzakelijk om in de gezagsuitoefening van de minderjarige te voorzien. De kinderrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
5.3.
Daarbij merkt de kinderrechter nog op dat het op grond van de wet enkel mogelijk is om een gecertificeerde instelling met de (voorlopige) voogdij te belasten. De kinderrechter zal dan ook het zelfstandige verzoek van de advocaat van de netwerkpleegouders afwijzen, aangezien er geen wettelijke grondslag is voor dat verzoek.
Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
5.4.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter verder tot het oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling en de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing op dit moment niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Het is duidelijk dat [minderjarige] in zijn opvoedsituatie veel heeft meegemaakt en dat de situatie complex is. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, zijn er echter momenteel onvoldoende zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] naar voren gekomen die de maatregelen zouden rechtvaardigen. [minderjarige] verblijft in een netwerkpleeggezin en de moeder staat achter deze plaatsing. De gecertificeerde instelling heeft in het kader van de uitvoering van de (voorlopige) voogdijmaatregel contact gehad met het netwerkpleeggezin en dit contact is prettig verlopen. De gecertificeerde instelling heeft op de zitting geen directe zorgen over [minderjarige] benoemd. Het netwerkpleeggezin is een procedure gestart om de plaatsing bij hen te formaliseren. De Raad verricht momenteel onderzoek in dit kader en het is van belang dat alle betrokkenen meewerken en volledige openheid van zaken geven. Het is namelijk van belang om een compleet beeld te verkrijgen van de situatie van [minderjarige] , eventuele zorgen in kaart te brengen en de juridische situatie van het netwerkpleeggezin te onderzoeken. Daarnaast is het van belang dat de netwerkpleegouders openheid geven over de geplande verhuizing naar Curaçao. De kinderrechter gaat ervan uit dat de moeder en de netwerkpleegouders, zoals zij tijdens de zitting hebben aangegeven, zullen meewerken aan het onderzoek en de benodigde openheid zullen verschaffen. Het is de kinderrechter duidelijk dat het onderzoek van de Raad van belang is, maar er is op dit moment onvoldoende onderbouwing van de zorgen die een voorlopige ondertoezichtstelling zouden rechtvaardigen. Nu de moeder instemt met het verblijf van [minderjarige] bij het netwerkpleeggezin, is een machtiging tot uithuisplaatsing ook niet noodzakelijk. Het voorgaande leidt ertoe dat de kinderrechter het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing afwijst.
5.5.
De kinderrechter wijst erop dat indien zou blijken dat de moeder en de netwerkpleegouders hun ter zitting gedane toezeggingen over de medewerking aan het onderzoek niet nakomen, of als er anderszins twijfel is over de uitoefening van het gezag dan wel er extra zorgen over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] ontstaan, dat dan door de Raad een nieuw verzoek kan worden gedaan.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst af het verzoek de gecertificeerde instelling te belasten met de (voorlopige) voogdij over [minderjarige] ;
6.2.
wijst af het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] en het verzoek tot machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een (netwerk)pleeggezin;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2025 door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. Boogaarts als griffier, en op schrift gesteld op 18 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.