ECLI:NL:RBDHA:2025:2611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
C/09/679166 / JE RK 25-153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een voorziening voor pleegzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2025 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], geboren in 2007. De machtiging is aangevraagd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft eerder op 27 januari 2025 een spoedmachtiging verleend voor een tijdelijke uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, die op 4 februari 2025 zou eindigen. Tijdens de zitting op 3 februari 2025, waar de moeder en haar advocaat aanwezig waren, is de zaak behandeld met gesloten deuren. De vader was niet verschenen, maar was wel opgeroepen.

De kinderrechter heeft de zorgen van [minderjarige] over haar thuissituatie gehoord. [minderjarige] heeft aangegeven dat zij bedreigd werd door haar oudere broer en dat zij zich onveilig voelde thuis. De moeder van [minderjarige] heeft ook zorgen geuit over haar dochter, maar er zijn tegenstrijdige verklaringen over de situatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de thuissituatie onveilig is en dat er grote zorgen zijn over [minderjarige].

De kinderrechter heeft besloten dat het in het belang van [minderjarige] is om haar voorlopig uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening, waar zij tot rust kan komen en waar de nodige ondersteuning kan worden geboden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor de periode van 3 februari 2025 tot 30 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/679166 / JE RK 25-153
Datum uitspraak: 3 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter
Machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. Kocabas te Zoetermeer,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
per briefadres te [plaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 27 januari 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank met spoed een trajectmachtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder gevolgd door een plaatsing in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 27 januari 2025 tot 4 februari 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de verdere beoordeling:
- de voornoemde beschikking van 27 januari 2025 en de daarin genoemde stukken.
1.3.
Op 3 februari 2025 heeft de kinderrechter de zaak op een zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een telefonisch gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] verblijft in een voorziening voor pleegzorg.
2.2.
Voor de overige feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 27 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [minderjarige] is na het spoedverzoek opgenomen op een crisisplek van een accommodatie jeugdhulpaanbieder maar verblijft inmiddels in een voorziening van pleegzorg. Daarom wordt geen uithuisplaatsing in de categorie accommodatie jeugdhulpaanbieder meer verzocht.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek schriftelijk en ter zitting als volgt gemotiveerd. Op 25 januari 2025 heeft [minderjarige] contact opgenomen met de politie vanwege bedreigingen met fysiek geweld door haar oudere broer. Hij confronteerde [minderjarige] met haar contact met jongens en dreigde haar in elkaar te slaan als zij naar huis zou komen. Hierdoor durfde [minderjarige] niet meer naar huis te gaan, wat een directe dreiging vormde voor haar fysieke veiligheid. Tijdens een gesprek met het Crisisinterventieteam (CIT) gaf [minderjarige] aan geen steun te ervaren van haar moeder, die volgens haar nauwelijks betrokken is bij haar welzijn. [minderjarige] vertelde dat haar moeder vaak bij haar nieuwe vriend in Rotterdam verblijft en haar telefonisch heeft laten weten dat zij het huis moet verlaten. [minderjarige] wil niet meer terug naar huis, zelfs niet onder voorwaarden of afspraken met haar moeder. Gezien de dreiging van fysiek geweld, de onveilige thuissituatie en het gebrek aan steun vanuit haar moeder, is besloten [minderjarige] direct uit huis te plaatsen. De gecertificeerde instelling heeft daarna ook met de moeder gesproken en de moeder geeft aan dat juist [minderjarige] zorgt voor een onveilige thuissituatie, waarbij [minderjarige] andere familieleden bedreigt. Daarnaast heeft de moeder zorgen over wat [minderjarige] in de avonden doet, terwijl er mogelijk ook sprake is van alcohol- en drugsgebruik. Ook de broers uiten hun zorgen over het gedrag van [minderjarige] . Hoewel de exacte situatie onduidelijk blijft, is wel duidelijk dat alle familieleden aangeven dat de thuissituatie onveilig is. Daarnaast geven alle betrokkenen aan achter een uithuisplaatsing te staan.
Voor de stabilisatie van [minderjarige] stelt de gecertificeerde instelling dat het beter voor [minderjarige] is om buitenregionaal te worden geplaatst zodat zij even afstand kan nemen van haar biologische netwerk. Er heeft een telefonische screening plaatsgevonden waarbij [minderjarige] aangaf dat de huidige plek een fijne plek is en dat ze daar wil verblijven. Ook de pleegzorgmoeder geeft aan dat het goed gaat met [minderjarige] en dat zij zich aan de afspraken houdt en zolang als nodig kan blijven.
De gecertificeerde instelling acht het van belang dat de komende periode wordt onderzocht waar het perspectief ligt van [minderjarige] om te voorkomen dat zij nog op veel verschillende plekken verblijft, want dat is niet in haar belang. Binnenkort zal daarom een uitgebreidere screening plaatsvinden. Daarnaast is het van groot belang dat er in de periode tot de achttiende verjaardag van [minderjarige] goed gekeken wordt naar welke hulp er nodig is, zodat de benodigde hulp voor haar achttiende verjaardag kan worden ingezet.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De advocaat heeft tijdens de zitting verklaard dat bij de vorige zitting de situatie positief leek te verlopen. [minderjarige] was gemotiveerd om weer thuis te gaan wonen en er is destijds uitgebreid stilgestaan bij de overgangsfase naar huis. De kinderrechter heeft toen benadrukt dat een zorgvuldige overdracht noodzakelijk was om een faalervaring te voorkomen. Helaas is dit niet gelukt, waardoor deze situatie zich nu weer voordoet. [minderjarige] wordt bijna achttien jaar en het is van belang dat er gekeken wordt hoe zij haar leven als volwassene wil vormgeven en welke ondersteuning daarbij nodig is. Het is vooral belangrijk dat zij hulp krijgt en dat er intensief met deze hulp aan de slag wordt gegaan tot aan haar volwassenheid. De moeder voelt zich machteloos. De moeder werkt overal aan mee, maar de inzet moet ook vanuit [minderjarige] komen. Niet alleen de moeder maar ook andere familieleden, zoals de broers willen [minderjarige] helpen maar zij worden weggezet als boosdoeners en dit raakt hen.
De moeder vult aan dat zij niet tegen een uithuisplaatsing is, maar zich grote zorgen maakt om [minderjarige] . Ze geeft aan dat [minderjarige] in de periode dat zij uit huis was veel heeft meegemaakt en in aanraking is gekomen met onder andere alcohol en drugs, wat heeft geleid tot verslaving. Daarnaast hebben zich op de woongroepen verschillende incidenten voorgedaan. De moeder benadrukt dat [minderjarige] dringend psychische hulp nodig heeft, mogelijk in de vorm van een klinische behandeling, om haar zo goed mogelijk te helpen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Uit de stukken en het besprokene ter zitting is gebleken dat, hoewel de verklaringen van betrokkenen op bepaalde punten sterk uiteenlopen, alle betrokkenen grote zorgen hebben over [minderjarige] en dat de thuissituatie onvoldoende veilig is voor alle betrokkenen. De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk dat [minderjarige] voorlopig niet thuis woont, maar op een plek verblijft waar zij tot rust kan komen. Vanuit die stabiliteit kan worden beoordeeld welke ondersteuning zij nodig heeft en kan zij weer starten met haar opleiding. Zoals ook in eerdere beschikkingen is vastgesteld, is het van groot belang dat er traumabehandeling wordt gestart voor [minderjarige] in verband met de genoemde incidenten. Daarnaast moet er aandacht worden besteed aan de zorgen die de moeder heeft geuit over mogelijk alcohol- en drugsgebruik. Aangezien [minderjarige] bijna meerderjarig is, is het van groot belang dat de benodigde hulp met voortvarendheid wordt geregeld. Daarnaast acht de kinderrechter het van belang dat er komende periode aandacht wordt besteedt aan de complexe gezinsdynamiek en dat hiervoor passende hulp wordt ingeschakeld. Dit is van belang zodat [minderjarige] , haar moeder en haar broers in de toekomst op een goede manier contact met elkaar kunnen hebben. Nu alle betrokkenen het eens zijn met het verzoek, [minderjarige] aangeeft zich prettig te voelen in het pleeggezin en er geen zorgen zijn geuit over het pleeggezin, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen zoals is verzocht.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 3 februari 2025 tot 30 september 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2025 door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. Boogaarts als griffier, en op schrift gesteld op 18 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.