In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf en het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De minister hanteert sinds 15 januari 2024 het first-in first-out principe voor nareiszaken en heeft verzocht om aanhouding van beroepen tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat dit de minister zou ontheffen van de verplichting om voortvarend te beslissen.
De rechtbank stelt vast dat de minister de aanvraag op 22 maart 2024 heeft ontvangen en uiterlijk binnen 90 dagen moet beslissen. De minister heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd en eiser heeft de minister op 3 oktober 2024 in gebreke gesteld. Aangezien het beroep tijdig is ingediend, oordeelt de rechtbank dat het beroep gegrond is. De rechtbank draagt de minister op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. Indien de minister besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken bekend worden gemaakt. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 184,- moet door de minister worden vergoed.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 9 januari 2025. Eiser kan binnen vier weken na deze datum hoger beroep instellen bij de Raad van State als hij het niet eens is met de uitspraak.