ECLI:NL:RBDHA:2025:2633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
NL24.42856
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit zes personen, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op hun aanvraag. De rechtbank had eerder, op 9 augustus 2024, bepaald dat de minister binnen acht weken een beslissing moest nemen. Deze termijn is echter overschreden, wat heeft geleid tot het indienen van het beroep door eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in gebreke is gebleven en dat eisers rechtsgeldig beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft het verzoek van de minister om de behandeling van het beroep aan te houden afgewezen, omdat dit de minister zou ontheffen van de verplichting om snel een beslissing te nemen.

De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 200,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 187,-. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 9 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42856
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , V-nummer: [V-nummer] ;

[eiser 2], V-nummer: [V-nummer] ;
[eiser 3], V-nummer: [V-nummer] ;
[eiser 4], V-nummer: [V-nummer] ;
[eiser 5], V-nummer: [V-nummer] ;
[eiser 6], V-nummer: [V-nummer] ;
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. H. Hassan)
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 augustus 2024.1 In die uitspraak staat dat de minister binnen acht weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eisers. De minister heeft zich hieraan niet gehouden. Eisers stellen daarom nu beroep in.
1.1.
De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)- principe. In verband met deze nieuwe werkwijze is het de rechtbank bekend dat de minister de rechtbank primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat de minister de betreffende zaken zal gaan behandelen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet- tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor de minister de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
1. Zaaknummer NL24.11190.
2 Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.3 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.4
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 9 augustus 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.5
Is het beroep gegrond?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen de minister had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eisers hebben meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?

6. Omdat de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.6 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.7
7. De minister heeft tot nu toe geen kenbare actie genomen op het nemen van een besluit van eisers. De minister heeft ook geen verweerschrift ingediend. De stand van zaken in het dossier van eisers is dus onduidelijk. De rechtbank vindt het om deze reden passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.8
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat de minister binnen de onder 7. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
3 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hun een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat de minister het door eisers betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van J.B. Thépass, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
9 januari 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.