ECLI:NL:RBDHA:2025:2634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
NL22.14051 en NL22.14052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfsrecht EU en belangenafweging in het kader van de toelaatbaarheid van de verwijdering naar Portugal

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin is vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland als gemeenschapsonderdaan. Het primaire besluit, genomen op 11 oktober 2018, leidde tot de intrekking van het verblijfsdocument van eiseres, waardoor zij en haar minderjarige kinderen Nederland binnen vier weken moesten verlaten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit is door verweerder bij meerdere beslissingen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 21 november 2024 behandeld. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging van verweerder ondeugdelijk is, omdat de belangen van de kinderen onvoldoende zijn betrokken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak. Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten van € 2.721,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.14051 (beroep) en NL22.14052 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de meervoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster,

V-nummer: [# 1] ,
hierna: eiseres,
mede namens haar minderjarige kinderen:
[kind 1] ,
V-nummer: [# 2] ,
en
[kind 2] ,
V-nummer: [# 3] ,
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder waarin hij vaststelt dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland als gemeenschapsonderdaan en het op 31 juli 2014 verleende verblijfsdocument is ingetrokken omdat zij nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
1.1
Dit heeft verweerder besloten in het besluit van 11 oktober 2018 (het primaire
besluit). Dit besluit heeft tot gevolg dat eiseres Nederland binnen vier weken dient te verlaten. Dit besluit is ook van toepassing op haar minderjarige kinderen.
1.2
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.3
Verweerder heeft het bezwaar bij meerdere opvolgende beslissingen op bezwaar ongegrond verklaard. De eerste drie beslissingen zijn komen te vervallen vanwege vernietiging door de rechtbank of intrekking door verweerder. Bij besluit van 30 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres voor de vierde keer ongegrond verklaard. Een eerder door eiseres ingediend beroep en verzoek aan de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen zijn gericht tegen respectievelijk hebben betrekking op het bestreden besluit.
1.4
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
1.5
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres gegrond is en verweerder opnieuw een besluit moet nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vrijstelling griffierecht
3. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Bij brief van 5 augustus 2022 heeft de rechtbank dit verzoek voorlopig toegewezen. De rechtbank willigt het verzoek nu definitief in.
Feiten en omstandigheden
4. Eiseres heeft de Kaapverdische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 1977.
Eiseres heeft eerder op 30 juli 2013 verzocht om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij haar (inmiddels ex) partner, [naam] . Hij zou de Portugese nationaliteit hebben. Deze aanvraag is afgewezen. Op 5 maart 2014 heeft eiseres opnieuw een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij haar ex-partner. Het document is op 31 juli 2014 verleend. Eiseres en haar ex-partner hebben samen dochter [kind 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2013 en zoon [kind 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2016. Vaststaat dat [kind 2] de Portugese nationaliteit heeft en [kind 2] staatloos is.
Wat aan deze procedure voorafging
5. Op 12 november 2014 is de ex-partner van eiseres aangehouden omdat bleek dat zijn Portugese paspoort vals was. Haar ex-partner bleek de Guinee-Bissause nationaliteit te hebben en nooit de Portugese nationaliteit te hebben gehad. Op 3 november 2015 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om vast te stellen dat eiseres daardoor nooit rechtmatig verblijf heeft gehad. Bij besluit van 21 april 2016 is dit vastgesteld. Het verblijfsdocument is daarom ingetrokken. Het hiertegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 19 december 2016 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 juli 2017 [1] gegrond verklaard. Verweerder had nagelaten te onderzoeken of eiseres verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez [2] toekwam bij haar dochter [kind 2] . Op dat moment ging verweerder uit van de Portugese nationaliteit van de dochter, maar hij behield zich wel het recht voor om daar op terug te komen. Bij besluit van 30 november 2017 is vervolgens het bezwaar gegrond verklaard en is op grond van de Portugese nationaliteit van [kind 2] een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) verstrekt aan eiseres en haar kinderen op grond van artikel 21 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).
5.1
Bij het primaire besluit en het besluit van 20 maart 2019 naar aanleiding van het door eiseres ingestelde bezwaar stelde verweerder dat gebleken is dat de ex-partner van eiseres hun dochter [kind 2] had erkend, waardoor zij de Portugese nationaliteit heeft verkregen. Maar verweerder stelde dat achteraf is gebleken dat de ex-partner nooit de Portugese nationaliteit heeft gehad en [kind 2] ten onrechte de Portugese nationaliteit heeft verkregen. Verweerder stelde zich op het standpunt dat [kind 2] en eiseres nooit rechtmatig verblijf hebben gehad op grond van het Unierecht. Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 16 augustus 2017 [3] heeft de rechtbank gelast dat de erkenning van [kind 2] door de ex-partner van eiseres wordt doorgehaald omdat de gegevens van de ex-partner onjuist zijn. Daarop heeft de gemeente Beverwijk de inschrijving van [kind 2] in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) gewijzigd in die zin dat de nationaliteit is gewijzigd in 'onbekend', dan wel 'staatloos'. Hier heeft verweerder zich naar eigen zeggen bij aangesloten.
5.2
De rechtbank heeft in de uitspraak van 18 mei 2021 [4] op het beroep tegen het besluit van 20 maart 2019 geoordeeld dat verweerder zich in dit geval niet heeft kunnen baseren op de registratie in de BRP. Het is niet aan het BRP, maar aan de Portugese autoriteiten om eventueel de nationaliteit van [kind 2] in te trekken, dan wel vast te stellen dat zij de Portugese nationaliteit nooit heeft gehad, aldus de rechtbank. Tot op de datum van de zitting van de rechtbank was niet gebleken dat de Portugese autoriteiten zich hadden uitgelaten over de nationaliteit van [kind 2] . Het besluit van verweerder was daarom onvoldoende zorgvuldig volgens de rechtbank. Verder oordeelde de rechtbank dat verweerder niet had kunnen afzien van het horen van eiseres. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft deze uitspraak naar aanleiding van het ingestelde hoger beroep op 3 augustus 2021 [5] in stand gelaten. De motivering van de Afdeling luidde dat een zorgvuldigheidsgebrek was geconstateerd door de rechtbank en verweerder dit gebrek eenvoudig kon herstellen.
5.3
Een andere beslissing op bezwaar naar aanleiding van het bezwaar tegen het primaire besluit, van 22 juni 2022, heeft verweerder ingetrokken op grond van nieuwe feiten en omstandigheden. Eiseres heeft een (verlopen) Portugese identiteitskaart van [kind 2] overgelegd. Naar aanleiding van dit document heeft verweerder geconcludeerd dat [kind 2] wél de Portugese nationaliteit bezit.
Het bestreden besluit
6. Hoewel de Portugese nationaliteit van [kind 2] vaststaat, stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres en haar kinderen nooit hebben voldaan aan de voorwaarden van artikel 21 van het VWEU en de Verblijfsrichtlijn [6] .
Een van die voorwaarden is dat de Unieburger aan het middelenvereiste voldoet. In deze situatie is [kind 2] de Unieburger. Vanzelfsprekend heeft zij als minderjarige nooit beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ook eiseres heeft nooit aan het middelenvereiste voldaan. Uit Suwinet [7] is namelijk gebleken dat eiseres in de periode van 29 januari 2015 tot en met 30 april 2019, 1 december 2018 tot en met 30 april 2019 en 1 december 2019 tot en met 31 december 2019 al dan niet gedeeltelijk een uitkering op grond van de Participatiewet dan wel Ziektewet ontving. Meer dan vijf jaar geleden heeft eiseres in Nederland korte periodes gewerkt, maar dit zijn altijd inkomsten geweest die lager waren dan het destijds geldende minimumloon, aldus verweerder. Verweerder trekt hieruit de conclusie dat eiseres en haar dochter [kind 2] nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland hebben gehad.
6.1
Verweerder heeft vervolgens een ex-nunc belangenafweging gemaakt in het kader van de toelaatbaarheid van de verwijdering. Verweerder heeft hierbij in het nadeel van eiseres het volgende betrokken:
- het verblijfsrecht van eiseres dat is toegekend op 31 juli 2014 is op 21 april 2016 ingetrokken. Het legale verblijf van eiseres is relatief kort. De kinderen hebben nooit rechtmatig verblijf gehad in Nederland;
- tijdens de hoorzitting heeft eiseres verklaard dat zij hier vanaf haar 17e jaar en al 25 jaar woont. Dit zou erop neerkomen dat eiseres vanaf haar 19e in Nederland woont. Uit melding van de gemeente [plaats] is gebleken dat zij op 30 juli 2013 vanuit Kaapverdië naar Nederland is geëmigreerd in het kader van gezinsvorming met haar ex-partner. Dit vindt verweerder tegenstrijdig;
- eiseres heeft voor een lange periode een beroep gedaan op de algemene middelen. In de toekenning van 31 juli 2014 staat de aantekening: “Een meer dan aanvullend beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor uw verblijfsrecht”;
- eiseres heeft slechts over de periode april 2014 tot en met oktober 2014 inkomsten uit arbeid gehad en de periodes daarna een WW-uitkering, een ZW-uitkering of een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen. Dit betekent dat zij weinig premies en belastingen heeft afgedragen;
- het verblijfsrecht voor verblijf bij haar ex-partner was gebaseerd op onrechtmatige gronden. Haar ex-partner bleek alleen de Guinee-Bissause nationaliteit te hebben. Er is sprake van frauduleuze stukken en dat kan in het nadeel van eiseres en haar kinderen worden betrokken op grond van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie [8] ;
- er is geen separate aanvraag (medisch) gedaan voor zoon [kind 2] ;
- uit de brieven van 29 november 2018, 18 maart 2021 en 19 november 2021 is niet gebleken dat [kind 2] een autisme-spectrum-stoornis heeft en dat hij perse aan Nederland is gebonden;
- er dient van uit te worden gegaan dat de medische en psychomedische behandelingen in Portugal op het niveau van een lidstaat van de EU zijn;
- het economische belang van de Nederlandse staat prevaleert gezien het feit dat het verblijfsrecht frauduleus is verkregen en eiseres een langdurig beroep heeft gedaan op de openbare kas.
Verweerder heeft bij deze belangenafweging in het voordeel van eiseres betrokken dat:
- [kind 2] in het bezit is van de Portugese nationaliteit. Het gezin hoeft de Europese Unie niet te verlaten. Eiseres en haar kinderen kunnen zich als gezin in Portugal vestigen;
- [kind 2] 9 jaar is en hier is geboren. Zij is echter gezien haar jonge leeftijd vooral afhankelijk van eiseres (voor voorbereiding, steun en begeleiding bij vertrek);
- [kind 2] 6 jaar is en hier is geboren. Hij is geopereerd aan beide ogen en moet om de drie maanden naar het ziekenhuis. Hij zit op speciaal onderwijs en zit in een behandelgroep vanwege zijn autisme. Hij is echter nog zeer jong waardoor hij zich snel kan aanpassen en hij is afhankelijk van eiseres;
- eiseres weliswaar nog nooit in Portugal is geweest, maar haar moedertaal Portugees is. [kind 2] heeft de Portugese nationaliteit en de Kaapverdische en Portugese cultuur komen overeen.
6.2
Volgens verweerder is het gezinsleven grotendeels meegewogen bij de belangenafweging in het kader van de toelaatbaarheid van verwijdering naar Portugal. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft gehad als gemeenschapsonderdaan waardoor hij niet ambtshalve heeft getoetst aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en geen belangenafweging in dat kader heeft gemaakt. Desalniettemin overweegt verweerder dat van schending van artikel 8 van het EVRM geen sprake is omdat eiseres en haar kinderen als gezin niet gescheiden worden door de beslissing en de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Verweerder heeft bij die belangenafweging, die volgens hem afwijkt van de belangenafweging in het kader van de toelaatbaarheid van de verwijdering, in het nadeel betrokken dat:
- er nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf. Alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden zal worden geconcludeerd dat de belangenafweging in het voordeel uitvalt;
- het verblijfsrecht op frauduleuze wijze is verkregen;
- eiseres langdurig beroep heeft gedaan op de openbare kas;
- eiseres nooit in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding is geweest of heeft geprobeerd om aan die documenten te komen.
In het voordeel heeft verweerder bij deze belangenafweging betrokken dat:
- eiseres en haar kinderen privéleven in Nederland hebben opgebouwd. Eiseres heeft echter geen bijzondere omstandigheden aangevoerd en het privéleven is geïntensiveerd tijdens illegaal verblijf;
- de banden met Nederland sterker zijn dan met Portugal.
Is de belangenafweging in het kader van de toelaatbaarheid van de verwijdering deugdelijk?
7. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 21 van het VWEU volgt dat iedere burger van de Europese Unie het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
7.1
Uit het arrest Zhu en Chen [9] volgt dat een minderjarige burger van de Unie het recht heeft om in een andere lidstaat te verblijven en in dat kader te worden begeleid door de persoon die daadwerkelijk voor hem zorgt. De verzorgende ouder komt een verblijfsrecht toe indien hij daadwerkelijk de minderjarige onderdaan verzorgt, er een ziektekostenverzekering voor de minderjarige is afgesloten en de bestaansmiddelen toereikend zijn om te voorkomen dat de minderjarige een last vormt voor de publieke middelen.
7.2
Verweerder mag dus voorwaarden stellen aan een verblijfsrecht van een ouder die een minderjarige burger van de Unie bij zijn of haar verblijf in de Unie begeleidt. Deze voorwaarden staan in artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn. Nederland heeft deze bepaling geïmplementeerd in artikel 8:12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Onder andere is de voorwaarde gesteld dat er wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan. Dit om te voorkomen dat tijdens het verblijf een beroep wordt gedaan op het sociale stelsel van het gastland.
7.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen de vaststelling van verweerder dat eiseres en haar kinderen geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad omdat zij niet voldoen aan het middelenvereiste. Wel heeft eiseres kritiek op de twee belangenafwegingen die verweerder heeft gemaakt.
7.4
Voor de belangenafweging in het kader van de toelaatbaarheid van de verwijdering is het volgende relevant. Op grond van de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2018 [10] volgt uit de Verblijfsrichtlijn dat de enkele vaststelling van verweerder dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn, niet automatisch tot verwijdering van het grondgebied van de betreffende EU-lidstaat leidt. Uit het systeem van de Verblijfsrichtlijn volgt dat altijd nog een belangenafweging dient te worden gemaakt waarin de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en de duur van diens verblijf moeten worden betrokken voordat de vreemdeling kan worden verwijderd. De belangenafweging dient verweerder niet alleen te maken als hij vaststelt dat het rechtmatig verblijf van een burger van de Unie niet langer bestaat en de burger daarbij meedeelt dat hij Nederland dient te verlaten, maar ook als hij vaststelt dat een dergelijk verblijfsrecht nooit heeft bestaan en de burger daarbij een dergelijke mededeling doet.
7.5
Verder dienen volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging te vormen en moet aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht toekomen [11] .
8. Eiseres voert aan dat de belangenweging die verweerder onder andere heeft gemaakt in het kader van artikel 21 van het VWEU ondeugdelijk is. Eiseres verwijst hierbij naar de belangen van de kinderen. De fraude van de ex-partner is niet van invloed geweest op de Portugese nationaliteit van [kind 2] en de rechten die [kind 2] en eiseres hieraan konden en kunnen ontlenen. Eiseres wist ook niets van de fraude. Van een situatie waarin het gedrag van de ouder(s) aan de kinderen zou kunnen en mogen worden toegerekend is geen sprake. De uitzonderlijke band die eiseres en haar kinderen met elkaar hebben, had verweerder in het voordeel moeten betrekken. [kind 2] heeft speciale zorg nodig vanwege zijn visuele beperking en autisme, zoals blijkt uit de door eiseres overgelegde stukken. Verweerder heeft ten onrechte aangenomen dat van [kind 2] verwacht mag worden dat hij met zijn moeder naar Portugal vertrekt en dat Nederland niet het meest aangewezen land is om het gezinsleven uit te oefenen. Zowel eiseres als de kinderen zijn nooit in Portugal geweest.
Verweerder werpt in de belangenafwegingen ook ten onrechte de inkomenseis tegen. Eiseres kon immers helemaal niet meer legaal werken. Zij wordt nu gepresenteerd als profiteur. Verweerder heeft volgens eiseres eveneens ten onrechte niet bij de belangenafweging betrokken dat de procedure lang heeft geduurd en dat dit verweerder kan worden verweten. Zo was verweerder ten onrechte uitgegaan van de gegevens uit het BRP en was de verlopen identiteitskaart van [kind 2] , die volgens verweerder aanleiding was de beslissing op bezwaar van 22 juni 2022 in te trekken, al veel eerder bekend bij verweerder. Eiseres had verder gedurende lange tijd semi-rechtmatig verblijf in Nederland.
9. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat de door verweerder in het bestreden besluit gemaakte belangenafweging in het kader van de toelaatbaarheid van de verwijdering ondeugdelijk is omdat de belangen van eiseres en haar kinderen onvoldoende zijn gemotiveerd. Vaststaat dat verweerder de verwijdering in het bestreden besluit heeft gebaseerd op terugkeer naar Portugal en niet (meer) op terugkeer naar Kaapverdië. Ten tijde van de hoorzitting op 10 november 2021 is er weliswaar gevraagd naar de belangen van eiseres en de kinderen, maar die vragen waren allemaal in het kader van de terugkeer naar Kaapverdië. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in de belangenafweging onvoldoende acht geslagen op het feit dat de kinderen in Nederland zijn geboren, sinds hun geboorte in geen ander land dan Nederland hebben verbleven en dat zij, mede door de lange procedure en de lange onzekerheid van hun verblijfsstatus geworteld zijn in Nederland. Eiseres en de kinderen zijn nooit in Portugal geweest en hebben geen banden met dat land. Dat is anders voor Kaapverdië, waar in ieder geval eiseres langere tijd heeft gewoond.
9.1
Daarbij komt dat niet in geschil is dat [kind 2] vanwege zijn psychische toestand in Nederland specialistische zorg ontvangt. Dit is ook onderbouwd met medische stukken bij de aanvullende beroepsgronden van 6 november 2024. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd of die zorg ook in Portugal kan worden verricht. Verweerder heeft niet kunnen volstaan met de motivering dat niet is gebleken dat hij voor zijn behandeling specifiek aan Nederland is gebonden en dat de medische en psychomedische behandelingen in Portugal op hetzelfde niveau zijn. Verweerder heeft niet gemotiveerd dat vertrek naar Portugal voor hem niet onoverkomelijk is gezien de in Portugal beschikbare zorg. Juist vanwege zijn specifieke psychische situatie zou [kind 2] meer aan Nederland gebonden kunnen zijn.
9.2
De rechtbank volgt verweerder ook niet dat hij van doorslaggevend belang acht dat eiseres het in het verleden verleende verblijfsrecht op frauduleuze wijze heeft verkregen. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd of eiseres destijds op de hoogte is geweest van de fraude die haar ex-partner heeft gepleegd. Mocht dat niet het geval zijn dan is het niet redelijk dit aan eiseres tegen te werpen.
9.3
Gezien het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de beroepsgronden die zich richten tegen de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
Had verweerder eiseres en de kinderen opnieuw moeten horen?
10. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder gezien de intrekking van het besluit van 22 juni 2022, het nieuwe feit dat [kind 2] de Portugese nationaliteit heeft en het tijdsverloop, eiseres en de kinderen opnieuw had moeten horen. Zoals hiervoor al is overwogen, was de uitzetting ten tijde van de hoorzitting gericht op terugkeer naar Kaapverdië in plaats van terugkeer naar Portugal. Onder die omstandigheden had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om, zeker omdat het belangen van kinderen betreft, hier in een gehoor opnieuw naar te vragen. Verweerder had in een gehoor bijvoorbeeld gerichte vragen kunnen stellen over de toegang tot Portugal en de toekomst van eiseres en haar kinderen in Portugal. Verweerder heeft ter zitting weliswaar gesteld dat eiseres en haar kinderen formeel toegang tot Portugal hebben omdat [kind 2] de Portugese nationaliteit heeft en eiseres en haar kinderen in Portugal onder de werkingssfeer van artikel 20 van het VWEU zullen vallen, maar heeft niet bij de aangewezen autoriteiten onderzocht of dit ook daadwerkelijk het geval is. Eventuele praktische problemen bij inreis van Portugal zijn niet uit te sluiten en gezien de situatie van [kind 2] kan dat onwenselijk zijn.
Conclusie en gevolgen
11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd en dat verweerder eiseres en de kinderen opnieuw dient te horen. Verweerder heeft het bezwaar dan ook ten onrechte afgewezen als ongegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
11.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, zelf een beslissing te nemen of om het gebrek door verweerder te laten herstellen door een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De reden hiervan is dat verweerder een nieuwe belangenafweging dient te maken en eiseres en de kinderen opnieuw dient te horen. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar binnen een termijn van twaalf weken.
11.2
Omdat in de hoofdzaak is beslist, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 maart 2023;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Broekhof, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, en mr. T.N. van Rijn en mr. H. Battjes, leden, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 17/1014.
2.ECLI:EU:C:2017:354.
3.C/15/246642/ FA RK 16-4532.
4.Zaaknummer: AWB 19/2881.
5.Zaaknummers 202103810/1/V3 en 202103810/2/V3.
6.2004/38/EU.
7.Suwinet is een beveiligd netwerk van de overheid dat door overheidsinstanties wordt
8.ECLI:EU:C:2019:203.
9.Arrest Zhu en Chen van het Hof van Justitie van de Europese Unie, EU:C:2004:639. Zie met name rechtsoverwegingen 41 tot en met 47.
11.Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810.