In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 februari 2025, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening. Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor de verlening van een reguliere verblijfsvergunning, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 22 januari 2024 was afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij het besluit op het bezwaar in Nederland kan afwachten.
De minister heeft op 11 februari 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter oordeelt dat, gezien de omstandigheden en het feit dat de minister geen bezwaar heeft gemaakt, er geen beletselen zijn om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter besluit dat de minister verzoekster niet mag uitzetten totdat er op het bezwaar is beslist.
Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van verzoekster, alsook de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt voor de rechtsbijstand. De kosten worden vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.