In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 februari 2025, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van een verzoeker om een voorlopige voorziening. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel 'verblijf bij familie en gezin', welke aanvraag op 2 oktober 2024 door de Minister van Asiel en Migratie was afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij het besluit op het bezwaar in Nederland kan afwachten.
De minister heeft op 12 februari 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat, gezien de omstandigheden en het feit dat de minister geen bezwaren heeft, er geen beletselen zijn om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter besluit dat de minister verzoeker niet mag uitzetten totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen.
Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van verzoeker, dat is vastgesteld op € 187,-. Ook worden de proceskosten, die door verzoeker zijn gemaakt voor rechtsbijstand, vastgesteld op € 907,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.