In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.E.M. de Vries, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, dat haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) op 30 december 2024 heeft afgewezen. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij het besluit op haar bezwaar in Nederland kan afwachten.
De minister heeft op 7 februari 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter oordeelt dat, gezien de omstandigheden en het feit dat de minister geen bezwaar heeft gemaakt, er geen beletselen zijn om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter besluit dat de minister verzoekster niet mag uitzetten totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen.
Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 907,- voor de rechtsbijstand die verzoekster heeft ontvangen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.