ECLI:NL:RBDHA:2025:2678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL24.40692
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Jezidi uit Irak en de beoordeling van het risico op vervolging en ernstige schade

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025, wordt het beroep van eiser, een Jezidi uit Irak, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft in 2014 moeten vluchten naar een ontheemdenkamp in Duhok, na geweld van IS. Hij heeft op 20 juli 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 17 oktober 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 24 januari 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht ongegrond heeft verklaard. Eiser stelt dat hij als Jezidi in Irak een reëel risico loopt op vervolging en ernstige schade, maar de rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er geen indicaties zijn voor een reëel risico op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Irak. De rechtbank wijst op de gewijzigde beleidslijn van de minister, die Jezidi's niet langer als kwetsbare minderheidsgroep aanmerkt, en concludeert dat de individuele omstandigheden van eiser niet leiden tot de conclusie dat hij een reëel risico loopt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40692
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. Hij heeft op 20 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 oktober 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, D.A.H. Ahmed als tolk en de gemachtigde van de minister.
1.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen twee weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht twee weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister om de asielaanvraag van eiser als ongegrond af te wijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser behoort tot de Jezidi en is afkomstig uit de [regio] regio in Irak. Hij is na de komst van IS in 2014 met zijn
gezin gevlucht naar een ontheemdenkamp in Duhok in de Koerdische Autonome Regio (KAR). In 2021 is hij tijdens een bezoek aan het centrum van Duhok mishandeld door een man, omdat hij samen met zijn vrouw openlijk alcohol dronk tijdens de Ramadan. Een tijdje later, tijdens zijn werk in het […] , zag een soldaat hem roken terwijl het nog steeds Ramadan was. Deze soldaat vroeg iedereen of ze moslim waren, en toen hij dezelfde vraag aan eiser stelde en eiser antwoordde dat hij Jezidi is, mishandelde hij eiser en heeft hij eiser bedreigd. Hierna heeft eiser zijn werk verlaten. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst door de Peshmerga wordt opgepakt omdat hij zijn werk voor hen heeft verlaten. Hij vreest ook voor de Hashd al-Shaabi en de PKK. Eiser heeft verder naar voren gebracht dat hij als Jezidi in de loop der tijd in Irak is gediscrimineerd en dat de situatie in de ontheemdenkampen in Duhok zeer slecht is.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen door het Jezidi -zijn in Irak;
  • het incident in het […] van de Peshmerga .
5.1.
De minister heeft deze asielmotieven geloofwaardig bevonden, maar zich op het standpunt gesteld dat hieruit niet blijkt dat eiser een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade.
5.2.
Over vervolging heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat er geen indicaties zijn van vervolging van Jezidi ’s in Irak uitsluitend vanwege afkomst of religie en dat de door eiser gestelde discriminatie geen dusdanig ernstige beperking oplevert van zijn bestaansmogelijkheden dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in de KAR te functioneren. Eiser is daarom niet aan te merken als vluchteling.
5.3.
Daarnaast heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft zijn gestelde vrees voor rekrutering door de PKK en Al-Hashd al Shaabi niet aannemelijk gemaakt. Ook acht de minister niet aannemelijk dat eiser door de Peshmerga wordt gezien als een verrader. Verder leiden de verklaringen van eiser over zijn verblijf in het vluchtelingenkamp in Duhok en de informatie over de situatie in de kampen in Duhok in het algemeen ambtsbericht over Irak van november 2023 (algemeen ambtsbericht), niet tot de conclusie dat bij terugkeer een reëel risico bestaat op ernstige schade.
De beroepsgronden
6. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat de beroepsgronden van eiser niet zijn gericht tegen het standpunt van de minister dat eiser niet is aan te merken als vluchteling. De beroepsgronden zijn gericht tegen het standpunt van de minister dat eiser geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM1 en op ernstige schade als bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn.2
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2 Richtlijn 2011/95/EU.
7. Eiser voert hiertoe aan dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder a, onder b en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Hij wijst hierbij op de problemen die hij heeft ondervonden in Irak omdat hij Jezidi is en het geloofwaardig bevonden incident in het […] van de Peshmerga . Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Irak door de Peshmerga wordt gezien als een verrader en deserteur, waardoor hij niet terug kan naar het ontheemdenkamp van de Peshmerga in Duhok . Eiser heeft concrete voorbeelden genoemd van discriminatie; hij kan niet werken, wordt vernederd en fysiek aangevallen en moet in het kamp in Duhok onder onmenselijke omstandigheden leven. Verder voert eiser aan dat hij als ontheemde Jezidi meer risico loopt op ernstige schade. Met de wijziging van het groepenbeleid naar het risicoprofielenbeleid met
WBV 2024/12, zijn Jezidi ’s in Irak ten onrechte niet langer aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep of als een risicoprofiel. Hoe dan ook moet de minister rekening houden met de sociale groep van eiser, namelijk dat hij een Jezidi is uit [regio] , die heeft moeten vluchten vanwege IS geweld in 2014 en sindsdien in een ontheemdenkamp verblijft in Duhok . Eiser wijst in dit verband op artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn. De minister heeft zijn eerdere ervaringen ten onrechte niet zwaarder laten meewegen bij de beoordeling van zijn aanvraag om internationale bescherming. Eiser voert ook aan dat hij in [regio] geen huis heeft om naar terug te keren. Ook is het niet veilig voor hem in [regio] , omdat hij Jezidi is en omdat hij heeft gewerkt voor de Peshmerga . Volgens eiser is IS in sommige delen van [regio] nog steeds actief. Eiser verwijst hierbij naar het algemeen ambtsbericht.3 Eiser voert daarnaast aan dat hij in Duhok te vrezen heeft voor willekeurig geweld van de verschillende strijdende groepen. Hij kan geen bescherming krijgen van de Peshmerga vanwege zijn problemen. Andere groepen zullen hem niet beschermen vanwege zijn (vermeende) banden met de Peshmerga , aangezien hij voor hen heeft gewerkt. Eiser wijst verder op de erbarmelijke omstandigheden in het ontheemdenkamp : er breken regelmatig branden uit, ontheemden zijn afhankelijk van voedselhulp, de kampen zijn overbevolkt en zijn niet geschikt voor extreme weersomstandigheden en er is een gebrek aan medische zorg en hygiëne.4 In de kampen is sprake van een verregaande materiële deprivatie. Eiser heeft in dit kader verwezen naar meerdere uitspraken van het HvJEU.5 Hoewel de minister in het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt dat deze uitspraken betrekking hebben op een andere situatie, geeft het HvJEU in deze zaken een uitleg over de toetsing aan artikel 3 van het EVRM. Deze uitspraken zijn daarom van toepassing op de situatie van eiser. Eiser wijst ook op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 juli 2024, waaruit volgt dat individuele omstandigheden moeten worden betrokken bij de beoordeling van 15c. Hierbij acht eiser het van belang dat hij Jezidi is waardoor hij te maken krijgt met discriminatie, dat hij in een ontheemdenkamp heeft verbleven dat onder bescherming van de Peshmerga valt en waar hij problemen mee heeft gehad. Daarnaast is hij geruime tijd buiten Irak verbleven en is zijn leeftijd een risicofactor.
Het oordeel van de rechtbank
Risico op doodstraf of executie (artikel 15, aanhef en onder a, Kwalificatierichtlijn)
8. Op grond van artikel 15, aanhef en onder a, van de Kwalificatierichtlijn bestaat ernstige schade uit de doodstraf of executie. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft te vrezen voor de doodstraf of executie bij terugkeer naar Irak. De problemen die eiser in Irak heeft ondervonden wijzen niet op een dergelijk risico en uit de verklaringen van eiser kan niet worden afgeleid dat hij voor dergelijke problemen vreest. De beroepsgrond slaagt niet.
3 Pagina 11 van het algemeen ambtsbericht.
4 Eiser verwijst hierbij naar het AA, pagina’s 92 en 93.
5 ECLI:EU:C:2019:219, punt 91, ECLI:EU:C:2019:218, punt 93, ECLI:EU:C:2022:103, punt 32 en ECLI:EU:C:2024:749, punt 64.
Risico op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (artikel 15, aanhef en onder b, Kwalificatierichtlijn)
9. Ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder b van de Kwalificatierichtlijn (15b), bestaat uit foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in het land van herkomst van de betreffende vreemdeling.
9.1.
Volgens artikel 4, vierde lid van de Kwalificatierichtlijn is het feit dat een vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of aan ernstige schade, of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of dergelijke schade, een duidelijke aanwijzing dat de vrees van een vreemdeling voor vervolging gegrond is en het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
9.2.
De rechtbank overweegt dat toekenning van subsidiaire bescherming op grond van 15b veronderstelt dat er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat een vreemdeling, indien hij wordt teruggestuurd naar zijn land van herkomst of naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, specifiek en individueel wordt blootgesteld aan een reëel risico op het ondergaan van foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.6
9.3.
Tijdens de zitting heeft de minister toegelicht dat het beleid ten aanzien van Jezidi ’s in Irak inderdaad is gewijzigd. In het landgebonden beleid voor Irak worden Jezidi ’s niet langer aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. In het beleid wordt voortaan uitgegaan van een risicoprofiel in plaats van een risicogroep of een kwetsbare minderheidsgroep. Volgens de beslisnota bij de brief van de minister aan de Tweede Kamer7 is de beoordeling van een asielaanvraag van een vreemdeling behorende bij een profiel in de basis niet anders dan de beoordeling op individuele basis. De kwalificatie als risicoprofiel moet worden gezien als een “uitroepteken” waarmee wordt aangegeven dat een bepaald profiel in algemene zin een bepaalde mate van risico loopt in een bepaald land van herkomst en is primair ten behoeve van de uniformiteit van de besluitvorming. Het aanmerken van een profiel leidt echter niet tot een andere bewijslastverdeling noch tot een andersoortige beoordeling als het aanmerken niet op voorhand was gedaan. Voor de individuele beoordeling moet het relaas van de vreemdeling worden afgezet tegen de algemene situatie in het land van herkomst voor de desbetreffende groep waartoe hij behoort. De rechtbank begrijpt hieruit dat een risicoprofiel betekent dat de minister bij de beoordeling van een aanvraag voor een asielvergunning rekening houdt met de positie van iemand die behoort tot een sociale groep en wat die positie is in land van herkomst.
9.4.
De minister heeft bij de beoordeling van de asielaanvraag van eiser zijn individuele omstandigheden kenbaar en deugdelijk gemotiveerd betrokken, waaronder de
6 Arrest X,Y van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 9 november 2023, C- 125/22, ECLI:EU:C:2023:469, overweging 38.
7 Kamerstukken II, 2022-2023, 19 637, nr. 3100.
omstandigheden die volgens eiser maken dat hij als risicoprofiel moet worden aangemerkt. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat Jezidi ’s uit Irak wel als risicoprofiel hadden moeten worden aangemerkt omdat de minister dan meer gewicht had toegekend aan de sociale positie die eiser als Jezidi in Irak heeft, volgt de rechtbank dit niet. Ook als de sociale groep waartoe eiser behoort tot een risicoprofiel zou zijn gerekend, moet de minister een individuele beoordeling maken waarbij het relaas van eiser wordt afgezet tegen de algemene situatie in het land van herkomst voor de desbetreffende groep waartoe hij behoort. Dat heeft de minister gedaan, zoals de rechtbank hierna zal toelichten. De beroepsgrond slaagt niet.
9.5.
De minister heeft bij zijn beoordeling betrokken dat eiser Jezidi is, de regio [regio] heeft moeten ontvluchten vanwege geweld van de kant van IS in 2014 en sindsdien verblijft in een ontheemdenkamp in Duhok . Ook heeft de minister de gestelde problemen door het Jezidi -zijn in Irak en het incident in het […] van de Peshmerga geloofwaardig bevonden en betrokken bij zijn beoordeling. De minister heeft zich echter op het standpunt kunnen stellen dat hieruit niet volgt dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer problemen krijgt met de Peshmerga . De verklaring van eiser dat de Peshmerga hem als verrader zien omdat hij hen heeft verlaten en dat hij daarom niet terug zou kunnen naar het ontheemdenkamp in Duhok , heeft de minister onvoldoende mogen achten om de vrees van eiser aannemelijk te vinden. Hierbij heeft de minister van belang mogen achten dat uit de verklaring van eiser blijkt dat hij in april 2021, na het incident in het […] , is gestopt met werken en daarna – tot zijn vertrek – nog ruim drie maanden probleemloos in een kamp van de Peshmerga heeft kunnen verblijven. Niet is gebleken dat de Peshmerga eiser in die maanden hebben gezocht of dat zij in de jaren daarna navraag hebben gedaan over eiser bij bijvoorbeeld zijn achtergebleven familieleden. Evenmin is gebleken dat eiser vaker problemen heeft ondervonden van de kant van de Peshmerga . De minister heeft daarmee deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Peshmerga staat.
9.6.
Verder heeft de minister geloofwaardig geacht dat eiser te maken heeft gehad met discriminatie op straat en mishandeling tijdens zijn werk in het […] , maar hij heeft in het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen deugdelijk gemotiveerd dat daaruit niet blijkt dat dit voor eiser een dusdanige ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in de KAR te functioneren. De minister heeft daarvoor van belang geacht dat eiser heeft gewerkt in dienst van de Peshmerga , met zijn vrouw langbouwgrond kon bewerken en de oogsten in dat gebied kon verkopen, en dat hij als schilder in de bouw werkzaam is geweest. Verder is uit de verklaringen van eiser niet gebleken dat hij vanwege het Jezidi -zijn geen toegang heeft tot medische zorg. Eiser heeft verklaard dat hij soms lang moest wachten, maar hij heeft wel steeds medische zorg ontvangen.
9.7.
Over de situatie in de kampen heeft de minister erop gewezen dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij jarenlang in het kamp heeft verbleven, een gezin heeft gesticht en heeft kunnen werken in Irak. Daarnaast had eiser, samen met zijn familie, toegang tot humanitaire hulp. Verder heeft de minister gewezen op het algemeen ambtsbericht, waaruit onder andere volgt dat ontheemden in kampen in Duhok – voornamelijk Jezidi ’s – zich relatief vrij konden bewegen en daardoor toegang hadden tot diensten (voor zover beschikbaar) buiten de kampen.
9.8.
De rechtbank ziet weliswaar dat in het algemeen ambtsbericht een zorgelijk beeld naar voren komt over de humanitaire situatie in de kampen. Zo staat in het algemeen ambtsbericht onder meer dat de kampen overbevolkt zijn, mensen verblijven in onderkomens die niet geschikt zijn voor langdurig verblijf en onvoldoende bescherming bieden tegen extreme weersomstandigheden en brand, veel ontheemden moeite hadden om toegang te krijgen tot werk en dat met name in de kampen in Duhok veel mensen afhankelijk waren van humanitaire hulp. Tegelijkertijd staat in het algemeen ambtsbericht ook dat er – weliswaar beperkt – onderwijs, gezondheidszorg en basisvoorzieningen zijn, en dat ontheemden in de kampen in Duhok zich relatief vrij konden bewegen en daardoor toegang hadden tot diensten (voor zover beschikbaar) buiten de kampen. Verder volgt uit de verklaringen van eiser dat hij heeft kunnen werken en toegang had tot humanitaire hulp. Gelet daarop, is de humanitaire situatie niet zodanig dat eiser niet zelf in zijn bestaan zou kunnen voorzien. De humanitaire situatie in de kampen leidt daarom niet tot de conclusie dat eiser op grond daarvan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 15b.
9.9.
Over het betoog van eiser dat hij niet terug kan naar [regio] omdat hij daar geen huis meer heeft en het daar niet veilig is voor hem, merkt de rechtbank op dat de minister ervan uitgaat dat eiser zal terugkeren naar het ontheemdenkamp in Duhok . De rechtbank kan dit standpunt van de minister volgen, gelet op de omstandigheden dat eiser direct voorafgaand aan zijn vertrek tien jaar in het kamp heeft verbleven, hij daar een gezin heeft gesticht, zijn familie daar verblijft en hij daar ook heeft gewerkt.8 De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de situatie bij terugkeer naar [regio] te bespreken.
9.10.
Het betoog van eiser dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij eerder is blootgesteld aan vervolging en ernstige schade en dat daardoor ervan moet worden uitgegaan dat dit risico zich opnieuw zal voordoen, slaagt niet. De minister heeft onderkend dat eiser in 2014 uit de regio [regio] heeft moeten vluchten voor IS geweld, sindsdien in een ontheemdenkamp in Duhok verblijft, te maken heeft gehad met discriminatie en is mishandeld. Weliswaar wijst eiser terecht erop dat uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat IS niet (geheel) uit de regio [regio] is verdwenen, maar de minister heeft aangenomen dat eiser terugkeert naar zijn familie in Duhok . Verder heeft de minister, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, deugdelijk gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade wegens discriminatie of de eerder ondervonden mishandeling op zijn werk. Met het voorgaande heeft de minister een goede reden gegeven om aan te nemen dat de eerder ondervonden vervolging of ernstige schade zich in het geval van eiser niet opnieuw zal voordoen.
Risico op willekeurig geweld (artikel 15, aanhef en onder c, Kwalificatierichtlijn)
10. Volgens artikel 15, aanhef en onder c van de Kwalificatierichtlijn (15c), bestaat ernstige schade uit ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
10.1.
Uit het arrest van het Hof van 9 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:843) en de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2927) volgt dat er een zogenaamde glijdende schaal binnen artikel 15c bestaat. Verweerder moet bij de toepassing
8 Uitspraak van de Afdeling van 18 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:357.
van artikel 15c zowel de individuele omstandigheden van een vreemdeling als de veiligheidssituatie in het land van herkomst betrekken. Alleen in de meest uitzonderlijke situatie, waarin de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat een vreemdeling door zijn enkele aanwezigheid al een risico loopt, wordt niet toegekomen aan het betrekken van de individuele omstandigheden. Hoe meer een vreemdeling het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt wegens elementen die eigen zijn aan zijn individuele situatie of persoonlijke omstandigheden, hoe minder willekeurig geweld vereist zal zijn opdat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming op grond van artikel 15c.
10.2.
De rechtbank overweegt dat in het kader van 15c humanitaire omstandigheden enkel een rol kunnen spelen als deze zijn ontstaan als gevolg van handelen of nalaten van partijen. Uit artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn volgt immers dat een actor van vervolging is vereist. Uit het arrest Sufi en Elmi van het EHRM9 volgt dat humanitaire problemen die in overwegende mate zijn ontstaan als gevolg van een gewapend conflict worden onderscheiden van humanitaire problemen die worden veroorzaakt door armoede en natuurrampen. Wanneer de erbarmelijke humanitaire omstandigheden voornamelijk te wijten zijn aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, dan moet de minister beoordelen of eiser bij terugkeer in staat zal zijn ‘to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’.10
10.3.
Uit landeninformatie blijkt niet dat sprake is van een zodanige mate van willekeurig geweld, dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c.
10.4.
Daarnaast is niet aannemelijk dat de door eiser naar voren gebrachte individuele omstandigheden leiden tot een verhoogd risico om slachtoffer te worden van willekeurig geweld door de Peshmerga of andere groepen. De minister heeft ook gemotiveerd dat uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat Jezidisme een erkende religie is en dat er indicaties zijn voor vervolging uitsluitend vanwege afkomst of religie. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt verder dat de minister is ingegaan op de humanitaire omstandigheden. Ook heeft de minister de verklaringen van eiser betrokken, waaruit blijkt dat eiser heeft kunnen werken en in zijn eigen onderhoud kunnen voorzien en toegang had tot medische zorg. Daarnaast had eiser, samen met zijn familie, toegang tot humanitaire hulp. De rechtbank ziet in dat terugkeer naar Duhok voor eiser een verslechtering van zijn leefomstandigheden met zich meebrengt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter niet zodanig dat eiser niet zelf in zijn bestaan zou kunnen voorzien of dat hij hierdoor een dusdanig groot risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld in de zin van artikel 15c. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 15c.
__________
9 Arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 28 juni 2011, Sufi en Elmi
v. het Verenigd Koninkrijk, app. no. 8319/07 en 11449/07.
10 Arrest Sufi en Elmi, paragraaf 283.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond en dat het besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.