ECLI:NL:RBDHA:2025:2686
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met overdracht aan Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoekster. De verzoekster had tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld, waarin haar asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. De verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat het bestreden besluit geschorst zou worden totdat op het beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter overwoog dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien de verzoekster op 24 februari 2025 om 11:00 uur zou worden overgedragen aan Duitsland. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de verzoekster om aanwezig te zijn bij de behandeling van haar beroep zwaarder weegt dan het belang van de verweerder om de verzoekster eerder over te dragen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen, en werd de uiterste overdrachtstermijn opgeschort. De voorzieningenrechter stelde ook dat het beroep op 27 maart 2025 op zitting zou worden behandeld, voordat de overdrachtstermijn verstrijkt.
Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, die op € 907 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.