ECLI:NL:RBDHA:2025:2706
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling verblijfsrecht van eiser als verzorgende ouder in het kader van het Chavez-Vilchez-arrest
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser, die als verzorgende ouder verblijfsrecht had, is door de minister op 15 februari 2024 geïnformeerd dat zijn verblijfsrecht is geëindigd. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 19 september 2024, waartegen eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft op 10 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht. Eiser had eerder een verblijfsdocument gekregen op basis van zijn zorg voor zijn kind, maar de minister stelde vast dat eiser sinds 7 maart 2022 niet meer bij het kind woont en niet heeft aangetoond dat hij nog zorg- en opvoedtaken verricht. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat eiser niet meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht en dat er geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie die het verblijfsrecht zou rechtvaardigen.
Eiser heeft ook aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, maar de rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden van het horen heeft kunnen afzien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.