ECLI:NL:RBDHA:2025:2719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
09-171920-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een veertienjarige voor openlijke geweldpleging met taakstraf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veertienjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte werd beschuldigd van het slaan en bespugen van een persoon, aangeduid als [naam 1], in een parkeergarage te Zoetermeer op 27 juni 2023. De zaak werd behandeld op een besloten terechtzitting op 30 januari 2025, waar de officier van justitie, mr. M.A. de Vries, vrijspraak voor het eerste feit en bewezenverklaring van het tweede feit heeft gevorderd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.T.C. Castermans, pleitte voor vrijspraak van het eerste feit en refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank voor het tweede feit.

De rechtbank oordeelde dat het eerste feit niet wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte daarvan vrij. Voor het tweede feit, openlijke geweldpleging, werd de verdachte echter wel schuldig bevonden. De rechtbank overwoog dat de verdachte, samen met een medeverdachte, het slachtoffer had geslagen en bespuugd, en dat dit geweld in het openbaar plaatsvond, wat ook andere omstanders onveilig deed voelen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar blanco strafblad en de positieve rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 20 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 300,- aan immateriële schade aan de benadeelde partij, [naam 1], en werd de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank besloot dat de verdachte geen gijzeling zou ondergaan, gezien haar jeugdige leeftijd en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-171920-23
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2009 te [plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres], [postcode] [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 30 januari 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. M.A. de Vries en de advocaat van de verdachte is mr. A.T.C. Castermans te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 27 juni 2023 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tasje met inhoud en/of een ketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 1] meermalen te slaan en/of te achtervolgen en/of die [naam 1] op de knieën te dwingen;
2
zij op of omstreeks 27 juni 2023 te Zoetermeer openlijk, te weten, Stadhuisplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [naam 1] door;
- die [naam 1] in een parkeergarage op te zoeken;
- die [naam 1] meermalen te slaan;
- die [naam 1] op de knieën te dwingen en/of
- die [naam 1] te bespugen en/of
- gedurende deze handelingen die [naam 1] te filmen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Vrijspraak feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen feit 2
De rechtbank zal voor het feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023214667, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 285).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 januari 2025;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1], opgemaakt op 11 juli 2023 (p. 169-183);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 juli 2023 (p. 194-197);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 juli 2023 (p. 198-200).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
zij op 27 juni 2023 te Zoetermeer openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [naam 1] door;
- die [naam 1] in een parkeergarage op te zoeken;
- die [naam 1] meermalen te slaan
- die [naam 1] op de knieën te dwingen en
- die [naam 1] te bespugen en
- gedurende deze handelingen die [naam 1] te filmen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging, dan wel subsidiair een zeer beperkte, geheel voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feitDe verdachte heeft zich als veertienjarige op 27 juni 2023 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte heeft met haar medeverdachte het slachtoffer geslagen en bespuugd. Dit deden zij omdat het slachtoffer een paar jaar daarvoor de verdachte zou hebben bedreigd. Los van de vraag of dit gegeven bij de onderhavige feiten nog een rol van betekenis heeft gespeeld, is het niet aan de verdachte om voor eigen rechter te spelen. Het slachtoffer heeft bijna twee jaar na het openlijke geweld nog steeds last van deze gebeurtenis. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van het gepleegde geweld kunnen ondervinden. Bovendien heeft het geweldsincident zich in het openbaar, namelijk in een openbare parkeergarage en op klaarlichte dag, afgespeeld. Daardoor voelen ook andere mensen zich onveilig.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 december 2024, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 januari 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de Raad weinig risico ziet dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen. Zij heeft zich goed aan de schorsende voorwaarden gehouden en werkt hard aan een positieve en pro sociale toekomst. Na het delict is de verdachte zich steeds meer bewust geworden van oorzaak en gevolg van haar gedrag en heeft ze door pro sociaal gedrag laten zien dat ze beter met moeilijke situaties kan omgaan om problemen te voorkomen. Met haar psycholoog zal eraan gewerkt worden om nog meer actieve controle te krijgen op gebeurtenissen of situaties die tot problemen kunnen leiden. Zowel de Raad als de jeugdreclassering zien geen aandachtspunten waar nog aan gewerkt moet worden binnen het verplichte kader. De Raad is van mening dat de verdachte door middel van een werkstraf een consequentie mag ervaren voor haar strafbare gedrag. Omdat de verdachte gedurende meer dan anderhalf jaar niet meer strafrechtelijk de fout is ingegaan ziet de Raad geen meerwaarde in een deels voorwaardelijke straf.
De deskundige van Jeugdbescherming west heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte zich goed aan de schorsende voorwaarden heeft gehouden. De verdachte is in staat gebleken om zelf hulp te vragen indien zij die nodig heeft. De jeugdreclassering verwacht niet dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 12 juli 2023 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen en daarom is deze termijn thans met twee maanden overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijding van de redelijke termijn zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft deze overschrijding in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting bij minderjarigen. Daarin wordt als vertrekpunt genomen dat voor een openlijke geweldpleging een taakstraf van 40 uren wordt opgelegd, dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie.
Gelet op de hiervoor genoemde uitgangspunten, de leeftijd van de verdachte en het feit dat de verdachte lange tijd in een schorsing van haar voorlopige hechtenis heeft gelopen en zich daarbij goed aan de voorwaarden heeft gehouden, neemt de rechtbank een taakstraf van 40 uren tot uitgangspunt. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf matigen en aan de verdachte een taakstraf van 20 uren opleggen. De dagen die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zullen hierbij in mindering worden gebracht.
Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG)
De rechtbank ziet geen ruimte voor een overweging met het oog op een toekomstige aanvraag van een VOG. De beslissing over de verkrijging van een VOG is voorbehouden aan het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG), namens de Minister van Justitie en Veiligheid. Volgens de beleidsregels voor het beoordelen van VOG aanvragen (Staatscourant 2013, 5409) bestaat er ruimte voor het meewegen van de omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft de voor haar relevante feiten en omstandigheden vermeld in de strafmotivering en de verdachte kan deze zelf bij het COVOG kenbaar maken. Tegen de afwijzing van een VOG aanvraag is bovendien voorzien met een bestuursrechtelijke procedure, inclusief (hoger) beroep, via justitie. En hoewel de rechtbank zich voor kan stellen dat de omstandigheden van de verdachte in haar voordeel kunnen meewegen bij de beoordeling van een VOG aanvraag, gelet ook op artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), is het niet aan haar zich te mengen in of vooruit te lopen op een beslissing in de VOG beoordelingsprocedure.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1], wettelijk vertegenwoordigd door [naam 2], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vordering is in het geheel niet onderbouwd. Subsidiair betwist de raadsvrouw dat er sprake is van een rechtstreeks verband tussen het feit en de gevorderde schade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 300,- . De benadeelde partij zal voor het overige deel van de gevorderde schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 juni 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 300,- aan immateriële schade. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
20 (twintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht (3 dagen) geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
de vordering van de benadeelde partij
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam 1] te betalen een bedrag van
€ 300,-(
zegge: driehonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 juni 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 300,-(
zegge: driehonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 juni 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op
0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. E. van Die, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2025.