ECLI:NL:RBDHA:2025:2728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht naar Zweden en dat er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser, van Iraanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen deze maatregel en voerde aan dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden en dat de informatieplicht niet was nageleefd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van schending van het recht op rechtsbijstand, aangezien eiser had aangegeven dat het gehoor zonder zijn advocaat mocht plaatsvinden. Ook werd vastgesteld dat de informatieplicht was nageleefd, omdat eiser een vertaalde informatiebrief had ontvangen.

De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet uit eigen beweging zou voldoen aan de vertrekplicht en dat een lichter middel niet effectief zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld in de voorbereiding van de overdracht, die gepland stond op 25 februari 2025. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier K.E. Mulder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6970

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. De minister heeft op 12 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.

Voortraject

4. Eiser voert aan dat hij pas na 4,5 uur voor het eerst met zijn advocaat heeft kunnen spreken. Hierdoor is volgens eiser zijn recht op rechtsbijstand geschonden. Eiser betoogt daarnaast dat er geen vertrekgesprekken in het dossier aanwezig zijn, waardoor hier geen onderzoek naar kan plaatsvinden. Verder stelt eiser dat de informatieplicht zoals voortvloeit uit artikel 5.3 van het Vb is geschonden. Eiser heeft een vertaalde informatiebrief ontvangen, maar niet is gebleken of deze informatiebrief de individuele gronden van de bewaring omvat. Eiser stelt dat de bewaring hierdoor onrechtmatig is.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de piketmelding direct na de staandehouding is gedaan en dat eiser in het gehoor heeft aangegeven dat het gehoor mocht plaatsvinden zonder aanwezigheid van zijn advocaat. Verder blijkt uit het proces-verbaal gehoor dat de gemachtigde van eiser telefonisch bij het gehoor aanwezig is geweest en heeft de gemachtigde van eiser niet aannemelijk gemaakt dat, mede gelet op al deze omstandigheden, de gemachtigde fysiek bij het gehoor aanwezig dient te zijn. Van een schending van het recht op rechtsbijstand is daarom geen sprake. De rechtbank overweegt verder dat uit het dossier van eiser blijkt dat hij op 5 augustus 2024 een afwijzende asielbeschikking opgelegd heeft gekregen, dat hij daartegen beroep in heeft gesteld en dit beroep op 16 september ongegrond is verklaard. Voor eiser stond een overdracht gepland op 2 oktober 2024, maar hij is niet verschenen op de overdracht. Eiser heeft vervolgens in december een lichter middel opgelegd gekregen, maar dit heeft niet geleid tot vertrek. De stelling van eiser dat er geen onderzoek mogelijk is naar het dossier voorafgaand aan de bewaring volgt de rechtbank gelet op het voorgaande dan ook niet. De rechtbank stelt tot slot vast dat in het dossier een formulier als bedoeld in artikel 5.3 van het Vb is opgenomen en dat deze tegelijkertijd met de maatregel van bewaring aan eiser is uitgereikt. Van een schending van de informatieplicht is dus ook geen sprake.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 15 augustus 2017 in Zweden een asielaanvraag heeft ingediend. Zweden heeft de claim van Nederland op 23 april 2024 geaccepteerd.
5.1.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3k, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden 3a, 3b, 3k, 4c en 4d niet heeft bestreden. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Ten aanzien van grond 4a overweegt de rechtbank dat uit de motivering in de maatregel voldoende duidelijk blijkt dat eiser niet heeft voldaan aan artikel 4.21 van het Vb en dat het risico op onttrekking daarbij is gemotiveerd.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser dat hij eerder met onbekende bestemming is vertrokken en niet terug wil naar Zweden, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de overdracht van eiser te verzekeren. In dit kader acht de rechtbank ook van belang dat ondanks dat aan eiser eerder een lichter middel is opgelegd, hij toen niet is vertrokken.
6.1.
De rechtbank constateert dat eiser heeft aangegeven paniekaanvallen te krijgen als hij angstig is, waardoor hij zijn armen en benen niet kan bewegen. Eiser heeft ook aangegeven nu niet onder medische behandeling te staan en geen medicatie te gebruiken. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
6.2.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser heeft ook verder geen persoonlijke belangen kenbaar gemaakt. De minister heeft terecht geen aanleiding gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser en dat zicht op overdracht niet ontbreekt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de overdracht van eiser gepland staat op 25 februari 2025. De minister heeft daarnaast op 14 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd en op 17 februari 2025 de vlucht aangekondigd aan Zweden. Op de zitting heeft de vertegenwoordiger van de minister aangegeven dat eiser voor vertrek een fit to fly onderzoek zal ondergaan. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.