In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 24 januari 2025 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft.
De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 28 oktober 2024 een verzoek om terugname bij Duitsland ingediend, dat door Duitsland op 30 oktober 2024 is aanvaard.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij in Duitsland onheus is behandeld vanwege zijn seksuele geaardheid en dat hij geen medische bijstand heeft ontvangen voor zijn klachten. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om concrete aanwijzingen te geven dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een strijdige behandeling.
Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan binnen zes weken na de uitspraak verzet aantekenen.