I. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet warden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nag steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Eiser komt uit Syrie. Eiser heeft op 26 april 2023 zijn aanvraag ingediend. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.3 De minister heeft deze termijn onder toepassing van WBV 2023/34 met negen maanden verlengd. Op 12 november 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld, omdat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag. Door het uitblijven van een beslissing heeft eiser op 2 december 2024 beroep ingesteld.
1 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Staatscourant van 8 februari 2023, nr. 3235.
4. Met ingang van 11 december 2024 geldt voor Syrie een besluit- en vertrekmoratorium voor de duur van zes maanden5. Gedurende de tijd dat dit moratorium van kracht is, beslist de minister niet op de asielaanvraag. Op grond van artikel 2 van het Besluit tot instelling van het besluitmoratorium wordt de beslistermijn voor asielaanvragen van uit Syrie afkomstige vreemdelingen verlengd met een jaar tot ten hoogste 21 maanden.6
5. De rechtbank stelt vast dat het besluitmoratorium nog niet van kracht was ten tijde van de door eiser ingediende ingebrekestelling. Daarom kan niet worden geoordeeld dat deze prematuur is ingediend. Omdat het beroep meer dan twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling is ingediend, is voldaan aan de eisen van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, zodat het beroep ontvankelijk is.
6. Dit laat onverlet dat de minister op de datum waarop het besluitmoratorium van kracht werd nog niet had beslist op de asielaanvraag van eiser. Zoals volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van (het huidige) artikel 43 van de Vw, is een besluitmoratorium ook van toepassing op asielaanvragen waarop nog niet is beslist. Daaronder zijn ook begrepen asielaanvragen waarvoor de oorspronkelijke beslistennijn al is verstreken op het moment van inwerkingtreding van het besluitmoratorium. Het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig beslissen zal dan ongegrond verklaard kunnen worden, omdat het besluitmoratorium inmiddels van toepassing is en de termijn waarop op de aanvraag moet worden beslist dus met ten hoogste een jaar is verlengd.7 De rechtbank wijst ook op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.8
7. De minister heeft nog niet op de asielaanvraag van eiser beslist. Eiser valt ook niet onder een van de in artikel 4 van het Besluit tot instelling van het besluitmoratorium genoemde categorieen die uitgesloten zijn van de werking van het besluitmoratorium. Om die redenen is de verplichting van de minister om op de asielaanvraag van eiser te beslissen alsnog opgeschort voor de in het besluitmoratorium genoemde duur van een jaar. Dit betekent dat de minister uiterlijk op 26 januari 2025 op de asielaanvraag van eiser diende te beslissen. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Het beroep is ongegrond. Omdat ten tijde van het beroep het besluitmoratorium nog niet van kracht was, en eiser terecht beroep heeft ingediend, krijgt eiser wel een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistennijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (I punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van€ 907,- en een wegingsfactor 0,5).
5Staatscourant van 13 december 2024, nr 41538.
6 Artikel 43, eerste lid, van de Vw.
7 TK 1998- 1999, 26 732, nr. 3, p. 49 en TK 1998 - 1999, 26 732, nr. 7, p. 175 en 176.
8 Zie o.m. de uitspraak van 23 oktober2019, ECLl:NL:RVS:2019:3600, onder 5.3.