ECLI:NL:RBDHA:2025:2802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
09/354618-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met oplegging van ISD-maatregel

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal. De verdachte, geboren in 1985 en momenteel gedetineerd, heeft op 6 november 2024 in 's-Gravenhage Kinder Bueno repen en FA deodorant weggenomen uit een winkel. Tijdens de zittingen op 4 en 7 februari 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A. Baas, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. O.P. Kuit, gehoord. De verdachte heeft de diefstal bekend en er zijn voldoende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder een proces-verbaal van aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewezen verklaarde feit strafbaar is en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest of een voorwaardelijke ISD-maatregel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte aan de voorwaarden voor de ISD-maatregel voldoet en dat er geen minder ingrijpende alternatieven zijn. De verdachte heeft een lange geschiedenis van vermogensdelicten en er is een hoog risico op recidive.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de ISD-maatregel voor de duur van één jaar op te leggen, in plaats van de geëiste twee jaar, om de verdachte te motiveren snel te handelen met betrekking tot zijn terugkeer naar Duitsland. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte en de noodzaak om de samenleving te beschermen tegen verdere vermogensdelicten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 21 februari 2025.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/354618-24
Datum uitspraak: 21 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 februari 2025 (pro-forma) en 7 februari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Baas en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. O.P. Kuit naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 november 2024 te 's-Gravenhage Kinder Bueno repen en/of FA deodorant, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Normal (Spuistraat 8), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft zich ook op het standpunt gesteld dat dit feit kan worden bewezen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Den Haag met nummer PL1500-2024359825. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
- De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 februari 2025;
- Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 6 november 2024 (p. 5-6).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is oordeelt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 6 november 2024 te 's-Gravenhage Kinder Bueno repen en FA deodorant die geheel aan de Normal (Spuistraat 8) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar zal worden opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest moet worden opgelegd. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke ISD-maatregel moet worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling op de terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een hinderlijk strafbaar feit dat schade en overlast veroorzaakt voor de getroffen winkelbedrijven. De verdachte heeft daarmee laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad (het uittreksel uit de justitiële documentatie) van de verdachte van 8 januari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte sinds december 2023 in de periodes waarin hij niet gedetineerd zat bijna maandelijks veroordeeld is voor het plegen van vermogensdelicten.
Ook heeft de rechtbank bij haar oordeel het reclasseringsrapport van het Leger de Heils van 16 januari 2025 betrokken, opgemaakt door [naam 2] , reclasseringsmedewerker. Samengevat houdt dit rapport het volgende in.
De verdachte is afkomstig uit Duitsland en is ongeveer anderhalf jaar geleden naar Nederland gekomen. De reclassering ziet op diverse leefgebieden problemen. De verdachte heeft in Nederland geen werk of woning kunnen vinden en leeft op straat. Hij heeft geen stabiele dagbesteding, een beperkt sociaal netwerk en is verslaafd aan methadon. Omdat de verdachte geen inschrijfadres heeft, heeft hij in Nederland geen recht op sociale voorzieningen en kan hij slechts in zijn levensonderhoud voorzien door het inzamelen van blikjes en het plegen van winkeldiefstallen. Vanwege deze instabiliteit op diverse leefgebieden, schat de reclassering de kans op recidive en de kans op het onttrekken aan eventueel op te leggen voorwaarden hoog in. De verdachte geeft aan dat hij graag terug wil keren naar Duitsland, maar de reclassering kan niet goed inschatten of dit plan realistisch is. Als de verdachte in Nederland zou blijven, ziet de reclassering geen reële mogelijkheden om met voorwaarden of reclasseringstoezicht de risico’s op recidive te beperken. Eerder reclasseringstoezicht is mislukt omdat de verdachte niet op een intakeafspraak verscheen en niet bereikbaar was voor de reclassering. De reclassering adviseert bij veroordeling de ISD-maatregel op te leggen. Daarbij komt de verdachte volgens de reclassering in aanmerking voor de Vreemdelingen in het Strafrecht ISD-maatregel (ISD-VRIS). Binnen de ISD-VRIS inrichting kan de verdachte hulp krijgen bij het voorbereiden van de terugkeer naar Duitsland, met passende opvang en hulp bij aankomst daar.
De rechtbank heeft [naam 2] tijdens de zitting als deskundige gehoord. Zij heeft de informatie uit het rapport bevestigd en toegelicht. De rechtbank neemt de informatie uit het reclasseringsrapport over.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat de verdachte aan de zogenoemde ‘harde’ ISD-voorwaarden als bedoeld artikel 38m Sr voldoet. De bewezenverklaarde diefstal is een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 8 januari 2025 blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan het huidige feit ten minste drie keer onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel. Deze straffen zijn ook volledig ten uitvoer gelegd. Omdat de verdachte een uitgebreide justitiële documentatie heeft en de reclassering de kans op recidive als hoog inschat, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte in de toekomst opnieuw een misdrijf zal begaan waarbij de veiligheid van goederen in het geding is. Ook is er over de verdachte een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van de reclassering van minder dan één jaar voor de zittingsdatum opgemaakt, waarin de reclassering adviseert de verdachte bij veroordeling een ISD-maatregel op te leggen.
De verdachte voldoet ook aan de definitie van zeer actieve veelpleger als bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Tegen de verdachte zijn over een periode van vijf jaar processen-verbaal opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, teruggerekend vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Voldaan aan ‘zachte’ criteria
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of ook aan de zogenoemde ‘zachte’ ISD-criteria is voldaan. Dat wil zeggen dat de rechtbank beoordeelt of alle reële, minder ingrijpende alternatieven voor hulpverlening en het voorkomen van recidive zijn uitgeput en dus het uiterste middel van de ISD-maatregel overblijft.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voor de verdachte geen reële alternatieven voor de ISD-maatregel voorhanden. Het beïnvloeden van het gedrag van de verdachte met reclasseringstoezicht is naar het oordeel van de rechtbank niet kansrijk. Eerder reclasseringstoezicht is mislukt. De verdediging maakt daarbij de op zichzelf genomen juiste kanttekening dat de verdachte geen lange historie van reclasseringstoezicht heeft. Maar gelet op zijn houding op de terechtzitting en doordat de verdachte zijn pijlen volledig gericht heeft op terugkeer naar Duitsland, acht de rechtbank de kans klein dat de verdachte in Nederland aan nieuw reclasseringstoezicht zal meewerken.
Anders dan de verdediging, vindt de rechtbank het ook niet passend om de verdachte een ‘kale’ gevangenisstraf op te leggen of een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen om de verdachte in de gelegenheid te stellen om op eigen kracht terug te keren naar Duitsland. Op zich ziet de rechtbank ook dat het voor de verdachte goed kan zijn om terug te keren naar Duitsland, waar hij de taal spreekt en kan aarden. Om een terugval in overlastgevend delictgedrag te voorkomen, is het echter van belang dat de verdachte in Duitsland snel de stabiliteit vindt die hij in Nederland niet heeft. Tijdens de zitting heeft de verdachte daarover verklaard dat hij bij aankomst in Duitsland binnen 24 uur een woning, inkomen en een methadonbehandeling kan regelen. Hoe dit in zijn werk zou gaan heeft de verdachte echter niet concreet gemaakt. De verdachte heeft in Duitsland geen sociaal netwerk dat hem de eerste periode zou kunnen opvangen en ondersteunen, noch de contacten om voor hem de benodigde praktische zaken te regelen. Verder merkt de rechtbank op dat de verdachte naar eigen zeggen in Nederland hoopte gemakkelijk werk en een woning te vinden, maar dat is hem niet gelukt. De rechtbank heeft dan ook sterk de indruk dat de verdachte opnieuw zijn mogelijkheden om woning, inkomen, behandeling en dagbesteding te regelen onderschat.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk en geboden is, waarbij de verdachte waarschijnlijk in aanmerking komt voor een ISD-VRIS-traject. In de ISD-VRIS kan de verdachte hulp krijgen bij het regelen van woning, inkomen, behandeling (voor zijn verslaving) en dagbesteding in Duitsland, zodat de verdachte bij terugkeer naar Duitsland in een stabielere situatie terecht komt. Zo wordt ook gewaarborgd dat de samenleving verschoond blijft van verdere vermogensdelicten van de verdachte.
Gelet op de door de verdachte (vurig) geuite wens om een stabiel leven in Duitsland op te bouwen, zal de rechtbank de ISD-maatregel niet voor de door de officier van justitie geëiste duur van twee jaar opleggen, maar voor de duur van één jaar. Daarbij weegt voor de rechtbank allereerst mee dat de verdachte gemotiveerd moet worden om snel aan de slag te gaan met het vertrek en regelen van voorzieningen in Duitsland. De rechtbank acht daarvoor een ‘stip op de horizon’ belangrijk die dichterbij in de tijd ligt dan over twee jaar. Daarnaast vindt de rechtbank van belang dat de verdachte pas relatief kort in Nederland is en hij de feiten op zijn documentatie gepleegd heeft in een de periode van ongeveer een jaar (vanaf december 2023). Om daar een ISD-maatregel van twee jaar tegenover te stellen vindt de rechtbank in dit geval niet proportioneel.
De rechtbank zal daarom een ISD-maatregel opleggen voor de duur van één jaar. Die tijd zal nodig zijn voor het maken van een plan en regelen van de benodigde voorzieningen voor de verdachte (in Duitsland). Om die reden zal de rechtbank zal géén aftrek van het voorarrest toepassen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal;
- verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
- legt aan de verdachte op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Meester-Schaap, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. E.R.F. van Engelen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Schuijt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2025.