ECLI:NL:RBDHA:2025:2818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, van Soedanese nationaliteit, had op 12 februari 2025 een maatregel van bewaring ontvangen op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 21 februari 2025 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A.W.J. van der Meer. De minister werd vertegenwoordigd door mr. G.M. Bouius.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht bestaat, zoals bedoeld in de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser, dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden, verworpen. Eiser had geen aannemelijke argumenten aangedragen dat hij gedwongen was om zonder advocaat het gehoor in te gaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister terecht geen lichter middel heeft opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak en de eerdere ervaringen van eiser met minder dwingende maatregelen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de overdracht van eiser aan Frankrijk, die op 21 februari 2025 zal plaatsvinden. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6958

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. De minister heeft op 12 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is, vanwege de uitzetting van eiser op dezelfde dag, niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.

Voortraject

4. Eiser voert aan dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden. Eiser stelt dat hij recht heeft op rauwelijks contact met zijn advocaat, dat hem echter niet is geboden. Eiser stelt dat hij werd gedwongen om in te stemmen met de start van het gehoor zonder aanwezigheid van de advocaat.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat er voorafgaand aan het gehoor telefonisch contact is geweest tussen eiser en zijn advocaat. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat er sprake moet zijn van rauwelijks of fysiek contact met een advocaat. Daarnaast geeft eiser in het proces-verbaal van het gehoor aan dat hij geen rechtsbijstand wil hebben tijdens het gehoor. Dat eiser zou zijn gedwongen om in te stemmen het gehoor plaats te laten vinden zonder advocaat is de rechtbank niet gebleken. Van een schending op het recht op rechtsbijstand is derhalve geen sprake.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac is gebleken dat eiser laatstelijk op 26 juni 2023 in Frankrijk asiel heeft aangevraagd. Frankrijk heeft de claim van Nederland op 21 augustus 2024 geaccepteerd.
5.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3e, 4a, 4b, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Omdat er voldoende gronden aanwezig zijn om de maatregel te dragen en er een significant risico op onttrekking bestaat, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van grond 3k onbesproken.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de overdracht van eiser te verzekeren. In dit kader acht de rechtbank ook van belang dat aan eiser eerder een lichter middel (vrijheidsbeperkende locatie) is opgelegd. Eiser heeft in die tijd geen actie ondernomen om zelfstandig te vertrekken. De - niet nader onderbouwde - stelling van eiser dat hij zelf wilde vertrekken met het IOM maakt dit niet anders.
6.1.
De rechtbank constateert dat eiser heeft aangegeven dat hij tuberculose heeft gehad, soms pijn heeft aan zijn kiezen en af en toe paracetamol gebruikt als pijnstilling. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
6.2.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser heeft ook verder geen persoonlijke belangen kenbaar gemaakt. De minister heeft terecht geen aanleiding gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser en dat zicht op overdracht niet ontbreekt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser op 21 februari 2025 wordt overgedragen aan Frankrijk. De minister heeft op 14 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.