ECLI:NL:RBDHA:2025:2825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
NL24.18867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van minderjarige Afghaan afgewezen door minister, rechtbank oordeelt dat motivering tekortschiet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een minderjarige Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren op 1 juni 2006, heeft op 16 mei 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 24 april 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, mr. H. Meijerink, en de gemachtigde van de minister, mr. Y. van Deel. Na een heropening van het onderzoek in afwachting van een themazitting over Afghanistan, werd de zitting op 12 februari 2025 hervat.

De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ontvoering van eiser door de Taliban ongeloofwaardig zou zijn. Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met claims van bedreigingen en ontvoering door de Taliban, en heeft bewijsstukken ingediend, waaronder een verklaring van zijn zus en een brief van VluchtelingenWerk Nederland. De rechtbank concludeert dat de minister een motiveringsgebrek heeft gemaakt door niet expliciet te oordelen over de geloofwaardigheid van de ontvoering. Hierdoor is het bestreden besluit in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verklaart de rechtbank het beroep gegrond.

De rechtbank draagt de minister op om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de rechtbank. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister tot betaling van proceskosten aan eiser ter hoogte van € 2.721. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door de overheid in asielzaken, vooral wanneer het gaat om kwetsbare groepen zoals minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18867

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 1 juni 2006. Hij heeft op 16 mei 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 24 april 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister, mr. Y. van Deel.
1.2.
Het onderzoek is heropend om de themazitting van 10 juli 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over Afghanistan af te wachten.
1.3.
Op de zitting van 12 februari 2025 is het onderzoek hervat. Hieraan hebben deelgenomen: eiser bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister, mr. B.W. Zagers verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart eisers beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is als minderjarige Afghanistan ontvlucht vanwege vrees voor de Taliban. Hij stelt in de belangstelling te staan van de Taliban vanwege het werk van zijn vader en verder vanwege een klasgenoot die banden heeft met de Taliban. Eiser stelt dat hij is ontvoerd door de Taliban - en acht dagen vastgehouden - op aangeven van zijn klasgenoot.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
2. Problemen met de Taliban.
De minister acht element 1 geloofwaardig. Dit element staat in deze procedure niet ter discussie. De minister acht element 2 ongeloofwaardig. De minister heeft in het bestreden besluit- kort gezegd - gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser is ontvoerd door de Taliban. Het berust op vermoedens van eiser. Daarnaast is het niet aannemelijk dat de klasgenoot banden heeft met de Taliban. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
Standpunten in beroep
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat de minister ten onrechte geconcludeerd heeft dat zijn problemen met de Taliban ongeloofwaardig zijn. Dat hij wordt gezocht door de Taliban berust op meer dan vermoedens. De klasgenoot heeft een bedreiging geuit, waarna eiser kort daarop is ontvoerd. Eiser wijst erop dat de minister de ontvoering ‘an sich’ niet ongeloofwaardig heeft geacht. Ter onderbouwing van de werkwijze van de Taliban heeft eiser een emailbericht van Afghanistan expert Thomas Ruttig ingebracht. De minister heeft de beschrijving over de werkwijze van de Taliban ten onrechte en ongemotiveerd vaag geacht. Het woonhuis werd regelmatig doorzocht. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring van zijn zus ingebracht en foto’s van de ruimtes van het woonhuis waar eiser zich verstopte. Verder heeft eiser gesteld dat ook zijn vader door de Taliban wordt gezocht. Zijn vader is daarom na de machtsovername vertrokken.
Na terugkomst heeft eiser te vrezen voor het regime; hij behoort tot een minderheidsgroep en heeft in het Westen verbleven. Daarnaast is er sprake van ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden. Eiser heeft een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 9 april 2024 overgelegd over de positie van sjiieten/ Hazara in Afghanistan. Eiser behoort tot een kwetsbare groep. De minister mag niet voorbij gaan aan het profiel van eiser als het gaat om de beoordeling van zijn vrees bij terugkeer. De minister heeft immers de pesterijen, persoonlijke problemen en ontvoering geloofwaardig geacht.
6.1
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen. Niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft. Op de zitting van 27 mei 2024 heeft de gemachtigde van de minister desgevraagd verklaard dat niet expliciet in het bestreden besluit staat vermeld of de ontvoering wel of niet geloofwaardig is geacht. De gemachtigde van de minister leidt uit het feit dat nergens in het besluit expliciet is aangegeven dat de ontvoering geloofwaardig is af dat de ontvoering niet geloofwaardig is. Dit standpunt is op de zitting van 12 februari 2025 door de gemachtigde van de minister herhaald. Voor zover de rechtbank een gebrek aanwezig acht heeft de gemachtigde van de minister verzocht met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het gebrek te passeren; dan wel om toepassing te geven aan 8:72, derde lid, van de Awb.
Motiveringsgebrek
7. De rechtbank zal allereerst ingaan op de stelling van eiser dat de minister de ontvoering niet ongeloofwaardig heeft geacht. Hierover overweegt de rechtbank als volgt. Zoals uit het voorgaande blijkt heeft de minister ter zitting erkend dat een expliciet oordeel over de vraag of de ontvoering van eiser als geloofwaardig dient te worden aangemerkt in het bestreden besluit ontbreekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een motiveringsgebrek op het punt van de ontvoering. De minister heeft met de op zitting gegeven toelichting het motiveringsgebrek niet hersteld. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is om die reden al gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Aan de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet meer toe. De rechtbank stelt wel vast dat de vraag of de ontvoering al dan niet geloofwaardig is ook relevant is voor de beoordeling van de vraag of eiser bij terugkeer uit het westen op basis van de individuele omstandigheden in onderlinge samenhang bezien een reëel risico op ernstige schade loopt. [2] De minister zal zich in een nieuw besluit ook hierover moeten uitlaten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond.
8.1
De rechtbank draagt de minister op, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb, een nieuw besluit te nemen en waarbij de minister rekening houdt met deze uitspraak.
8.2
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 24 april 2024;
  • draagt de minister op binnen 8 weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de minister van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid van deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Vgl. de Afdelingsuitspraken van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4647, ECLI:NL:RVS:2024:4648 en ECLI:NL:RVS:2024:4649.