Overwegingen
1. De rechtbank vindt een zitting niet nodig en heeft partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiseres ontvankelijk en gegrond?
3. De minister dient uiterlijk zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een beschikking te geven.3 Indien de minister onderzoekt of de aanvraag niet in behandeling dient te worden genomen4, vangt de zesmaandentermijn aan op het moment waarop
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.5
4. Eiseres heeft op 9 juli 2023 haar asielaanvraag in Nederland ingediend. Op
20 september 2023 heeft de minister Frankrijk verzocht om eiseres over te nemen6. De Franse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd op 15 november 2023.
5. De minister heeft eiseres bij beschikking van 26 januari 2024 schriftelijk laten weten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was geworden voor de behandeling van haar asielaanvraag. Eiseres is tegen dit besluit in beroep gegaan. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft het besluit op 29 februari 2024 vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.7 De minister heeft zich hieraan niet gehouden.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet binnen zes maanden na de acceptatie van het overnameverzoek, dus uiterlijk op 15 mei 2024, aan Frankrijk is overgedragen. De minister is daarom per 16 mei 2024 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Dit betekent dat de minister in beginsel uiterlijk op 16 november 2024 op de aanvraag had moeten beslissen.8
7. Sinds 27 januari 2023 is echter het besluit met kenmerk WBV 2023/3 van kracht.9 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2024 met negen maanden zijn verlengd.
8. Eiseres betwist dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiseres vindt daarom dat de minister met WBV 2023/3 de beslistermijn niet geldig heeft verlengd en dat zij de minister niet prematuur in gebreke heeft gesteld. Eiseres verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren, de minister op te dragen alsnog een besluit te nemen en hieraan een rechterlijke dwangsom te verbinden.
9. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank verwijst voor de motivering naar haar uitspraak van deze zittingsplaats van 16 februari 202410. Hierin heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de inwerkingtreding van WBV 2023/3 sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw.
10. De aanvraag van eiseres valt onder het toepassingsbereik van WBV 2023/3. Dit betekent dat de beslistermijn in haar zaak met negen maanden is verlengd. De termijn om te beslissen op haar aanvraag was daarom nog niet verstreken toen zij de ingebrekestelling indiende bij de minister. De ingebrekestelling is daarmee prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5 Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
6 Artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.
8 Artikel 42, eerste lid, van de Vw.
9 Staatscourant van 26 januari 2023, nr. 3235.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.