In deze zaak heeft verzoekster op 7 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 20 oktober 2022. De minister van Asiel en Migratie heeft op 22 oktober 2024 de asielaanvraag van verzoekster ingewilligd. Na deze inwilliging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de minister niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en de aanvraag hangende het beroep is ingewilligd, is de minister geheel tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De wegingsfactor is vastgesteld op 'licht', omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot het genoemde bedrag. Deze uitspraak is gedaan op 24 februari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt.