In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F.H. Bruggink, heeft een verzoek ingediend naar aanleiding van een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Dit besluit dateert van 3 december 2024. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en vraagt de voorzieningenrechter om hem in staat te stellen de behandeling van zijn beroep in Nederland af te wachten, aangezien hij zich in grensdetentie bevindt. De voorzieningenrechter heeft besloten om geen zitting te houden, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk is.
De voorzieningenrechter overweegt dat hij op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als er beroep is ingesteld en er onverwijlde spoed vereist is. In dit geval heeft de minister aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, omdat hij relevante aanvullende stukken wil afwachten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit, wat betekent dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er op het beroep is beslist. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.