In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt op 25 februari 2025 een verzoek om voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. F.H. Bruggink, heeft een verzoek ingediend naar aanleiding van een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als kennelijk ongegrond heeft afgewezen op 1 december 2024. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en vraagt de voorzieningenrechter om haar in staat te stellen de behandeling van dit beroep in Nederland af te wachten, terwijl zij zich in grensdetentie bevindt.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende redenen zijn om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De minister, vertegenwoordigd door mr. E. Özel, heeft in een brief van 10 februari 2025 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, en wil de reactie van de Keniaanse autoriteiten afwachten voordat hij een definitief standpunt inneemt. De voorzieningenrechter benadrukt dat de rechtbank niet bevoegd is om te oordelen over de grensdetentie van verzoekster, maar dat het verzoek om voorlopige voorziening wel wordt toegewezen. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt geschorst en verzoekster niet mag worden uitgezet totdat er op het beroep is beslist.
Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.