ECLI:NL:RBDHA:2025:2913
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op grond van onvoldoende binding met Iran
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een Iraanse vrouw en haar zoon, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van een aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De minister had de aanvraag van eiseres om een visum voor familiebezoek afgewezen op 2 maart 2023, omdat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte en dat zij tijdig zou terugkeren naar Iran. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 11 september 2024 door de minister kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eisers op 17 januari 2025 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat de minister voldoende had gemotiveerd dat de sociale en economische binding van eiseres met Iran onvoldoende was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de minister de visumaanvraag terecht had afgewezen en dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was. Wel werd de minister veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eisers, omdat hij te laat had beslist op het bezwaar.