ECLI:NL:RBDHA:2025:2967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
SGR 24/9356
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het Uwv in medische uitkeringszaak

In deze zaak heeft eiseres, een particulier, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in een medische zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het beslissen op het bezwaar van eiseres is overschreden. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 8 juni 2023, waarin het Uwv terugkwam op een eerder besluit om haar WAO-uitkering te beëindigen. Eiseres heeft op 5 juli 2023 bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft niet tijdig op dit bezwaar beslist. De rechtbank heeft op 27 februari 2025 geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat het Uwv niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft bepaald dat het Uwv binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat het Uwv de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft ook recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten zijn vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is gedaan door rechter D.R. van der Meer en is openbaar uitgesproken op 27 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Inleiding

1.1.
In het besluit van 8 juni 2023 is verweerder teruggekomen op een eerder besluit om de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) te beëindigen per 1 november 2003 en heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 6 oktober 2020 recht heeft op een WAO-uitkering. Eiseres heeft op 5 juli 2023 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 27 november 2024 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op het bezwaar.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
3. Verweerder heeft op 24 oktober 2024 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
4.1.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder te gelasten binnen een redelijke termijn, te stellen op twee weken, alsnog een beslissing op het bezwaar te nemen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat in dit soort zaken waarin het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst hierbij naar haar overwegingen in de uitspraak van heden met zaaknummer SGR 24/8291. In het kort komt het erop neer dat de rechtbank het zwaar laat wegen dat het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is en dat al geruime tijd sprake is van tekorten aan verzekeringsartsen bij verweerder waardoor beslistermijnen structureel niet kunnen worden gehaald. In deze uitspraak heeft de rechtbank verder geoordeeld dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen zes weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak. Deze termijn wordt bekort indien verweerder ten tijde van de uitspraak blijkens de dossierstukken of het verweerschrift de medische beoordeling al heeft gepland op een bepaalde datum, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum. Bijzondere feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele zaak aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen.
4.4.
Verweerder heeft op de zitting meegedeeld dat de verzekeringsarts b&b op 25 februari 2025 naar het dossier zal kijken en dat de verwachting is dat binnen twee weken na die datum een beslissing genomen zal worden.
4.5.
Eiseres heeft op de zitting benadrukt dat dit het verzoek aan de rechtbank om een beslistermijn van twee weken op te leggen niet verandert. Het is namelijk nog niet zeker dat verweerder binnen twee weken na 25 februari 2025 daadwerkelijk een besluit zal nemen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat een termijn van twee weken na 25 februari 2025 recht doet aan de reële mogelijkheden van verweerder om op het bezwaar te beslissen. Verweerder heeft deze termijn immers zelf ook aangegeven. De rechtbank zal dan ook bepalen dat verweerder binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak een besluit bekend moet maken.
5.1.
Eiseres verzoekt de rechtbank om een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 25.000,-, vast te stellen voor elke dag waarmee de beslistermijn door verweerder wordt overschreden. Op de zitting heeft eiseres benadrukt dat het opleggen van een gerechtelijke dwangsom nodig is in deze zaak als drukmiddel.
5.2.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om af te wijken van het landelijke beleid van de rechtbanken hierover [1] en zal bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een hoger maximum van € 25.000,- vast te stellen, omdat de rechtbank van oordeel is dat het vaststellen van een maximum van € 15.000,- voldoende druk geeft voor verweerder om spoedig een besluit bekend te maken.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.