ECLI:NL:RBDHA:2025:2969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
SGR 24/9589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het Uwv in medische uitkeringszaak

In deze zaak heeft een particulier beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in een medische uitkeringszaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 28 februari 2024, waarin hem geen recht op uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten werd verleend. Eiser heeft op 5 december 2024 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op dit bezwaar. De rechtbank heeft op 14 februari 2025 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het Uwv niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zeven weken na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser moet worden vergoed, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. J. Jansen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

1.1.
In het besluit van 28 februari 2024 heeft verweerder bepaald dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Eiser heeft op 5 december 2024 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op het bezwaar.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
3. Eiser heeft verzocht de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verbeurde dwangsom vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de maximale dwangsom van € 1.442,- inmiddels is verbeurd. Verweerder heeft in het verweerschrift toegezegd dat daarover een aparte beslissing genomen zal worden. Gelet hierop zal de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vaststellen.
4.1.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder te gelasten binnen een redelijke termijn na deze uitspraak een beslissing op bezwaar te nemen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat in dit soort zaken waarin het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst hierbij naar haar overwegingen in de uitspraak van heden met zaaknummer SGR 24/8291. In het kort komt het erop neer dat de rechtbank het zwaar laat wegen dat het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is en dat al geruime tijd sprake is van tekorten aan verzekeringsartsen bij verweerder waardoor beslistermijnen structureel niet kunnen worden gehaald. In deze uitspraak heeft de rechtbank verder geoordeeld dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen zes weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak. Deze termijn wordt bekort indien verweerder ten tijde van de uitspraak blijkens de dossierstukken of het verweerschrift de medische beoordeling al heeft gepland op een bepaalde datum, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum. Bijzondere feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele zaak aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen.
4.4.
In dit geval is eiser tweemaal uitgenodigd voor een spreekuur op 2 en 16 september 2024 bij de verzekeringsarts, maar is hij zonder bericht van verhindering niet verschenen. Op de zitting heeft verweerder meegedeeld dat eiser inmiddels op 20 januari 2025 op een spreekuur is gezien door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft medische informatie opgevraagd. Er staat een termijn van twee weken voor het opvragen van medische informatie maar die termijn wordt vrijwel nooit gehaald, waarna een rappel wordt verstuurd met een reactietermijn van nogmaals twee weken. Verweerder hoopt dat het onderzoek snel afgerond kan worden.
4.5.
De rechtbank vindt het belangrijk dat verweerder medische informatie opvraagt om zo tot een zorgvuldige medische beoordeling te kunnen komen. Gelet daarop en omdat verweerder heeft aangegeven dat de termijnen voor het opvragen van medische informatie vrijwel nooit gehaald worden, acht de rechtbank het recht doen aan de reële mogelijkheden van verweerder om binnen twaalf weken na het spreekuurcontact op 20 januari 2025 op het bezwaar te beslissen. De rechtbank houdt hierbij rekening met een termijn van zes weken voor het opvragen van de medische informatie en van zes weken voor het nemen van een beslissing. Gelet op het tijdsverloop sinds het spreekuurcontact zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen zeven weken na de datum van verzending van deze uitspraak een besluit bekend moet maken.
5.1.
Eiser verzoekt de rechtbank om een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, vast te stellen voor elke dag waarmee de beslistermijn door verweerder wordt overschreden.
5.2.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om af te wijken van het landelijke beleid van de rechtbanken hierover [1] en zal bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zeven weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.