ECLI:NL:RBDHA:2025:2970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
SGR 24/9600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het Uwv in medische uitkeringszaak

In deze zaak heeft een particulier beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in een medische uitkeringszaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar van eiser is overschreden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 1 mei 2024, waarin het Uwv had bepaald dat hij vanaf 16 februari 2024 recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, met een arbeidsongeschiktheid van 58,16%. Eiser heeft op 24 december 2024 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 14 februari 2025, maar heeft de zaak zonder zitting afgedaan omdat het beroep kennelijk gegrond was. De rechtbank oordeelt dat het Uwv binnen drie weken na de uitspraak een besluit moet nemen, en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht vergoeden en wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9600

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: M. Berkhuijsen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Inleiding

1.1.
In het besluit van 1 mei 2024 heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 16 februari 2024 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij hij voor 58,16% arbeidsongeschikt wordt geacht. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Eiser heeft op 24 december 2024 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op het bezwaar.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd op de zitting van 14 februari 2025. Eiser heeft verzocht om de zitting op 14 februari 2025 te verzetten of het beroep zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft partijen bericht dat de zaak zonder zitting zal worden afgedaan, tenzij eiser er de voorkeur aan geeft om zijn gemachtigde te laten verschijnen op de zitting van 14 februari 2025.
1.5.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
3.1.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
3.2.
Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder te gelasten binnen twee maanden na de uitspraak een beslissing op bezwaar te nemen.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat in dit soort zaken waarin het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst hierbij naar haar overwegingen in de uitspraak van heden met zaaknummer SGR 24/8291. In het kort komt het erop neer dat de rechtbank het zwaar laat wegen dat het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is en dat al geruime tijd sprake is van tekorten aan verzekeringsartsen bij verweerder waardoor beslistermijnen structureel niet kunnen worden gehaald. In deze uitspraak heeft de rechtbank verder geoordeeld dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen zes weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak. Deze termijn wordt bekort indien verweerder ten tijde van de uitspraak blijkens de dossierstukken of het verweerschrift de medische beoordeling al heeft gepland op een bepaalde datum, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum. Bijzondere feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele zaak aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen.
3.4.
In de brief van 6 februari 2025 geeft eiser aan dat de hoorzitting bij verweerder op 3 februari 2025 heeft plaatsgevonden. Eiser heeft weliswaar verzocht om een termijn van twee maanden na deze uitspraak te gelasten, maar de rechtbank ziet aanleiding om een kortere termijn te gelasten. De rechtbank ia van oordeel dat een termijn van zes weken na de hoorzitting op 3 februari 2025 recht doet aan de reële mogelijkheden van verweerder om op het bezwaar te beslissen. Gelet op het tijdsverloop sinds de hoorzitting zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen drie weken na de datum van verzending van deze uitspraak een besluit bekend moet maken.
4.1.
Eiser verzoekt de rechtbank om een dwangsom van € 100,- per dag vast te stellen voor elke dag waarmee de beslistermijn door verweerder wordt overschreden.
4.2.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om af te wijken van het landelijke beleid van de rechtbanken hierover [1] en zal bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
5. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen drie weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.