ECLI:NL:RBDHA:2025:2973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
SGR 24/2994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak bestuursrechtelijke procedure inzake herstel van gebreken in besluit door uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze uitspraak volgt op een tussenuitspraak van 28 november 2024, waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid bood om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Eiseres had op 3 februari 2025 een aanvullend stuk ingediend, omdat de termijn voor herstel was verstreken zonder dat verweerder de gebreken had hersteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig om een verlenging van de termijn heeft verzocht en heeft het beroep gegrond verklaard. Het bestreden besluit is vernietigd en verweerder is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Eiseres heeft recht op vergoeding van proceskosten, maar niet voor de kosten van rechtsbijstand door een derde, omdat zij in de beroepsprocedure niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank heeft wel een vergoeding van € 11,27 voor proceskosten toegewezen en bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2994

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Procesverloop

In de tussenuitspraak van 28 november 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
In de brief van 5 december 2024 heeft verweerder meegedeeld het gebrek te zullen herstellen.
Eiseres heeft op 3 februari 2025 een aanvullend stuk ingediend.
De rechtbank heeft verweerder verzocht om de stand van zaken aan te geven van het herstellen van de geconstateerde gebreken. Op 7 februari 2025 heeft verweerder daarop gereageerd.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om de in de tussenuitspraak in 4.5, 4.6, 5.4, 5.5 en 6.5 geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om onderzoek te doen naar het door eiseres genoten loon in natura in verband met het verblijf in het Amsterdam Mariott Hotel en verweerder opgedragen dit loon in natura mee te nemen in de berekening van het maatmaninkomen (4.5 en 4.6). Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de Spaanse werkgever van de genoten loon in natura emolumenten opgave heeft gedaan en, zo niet, verweerder opgedragen na te gaan of de Spaanse werkgever alsnog opgave kan doen van dat loon (5.4 en 5.5). In 6.5 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder opgedragen om te onderzoeken welke wijze van beoordeling tot een voor eiseres gunstiger resultaat leidt: het buiten beschouwing laten van de maand augustus 2020 op grond van de uitspraak van de CRvB van 30 juli 2024 of het toepassing geven aan artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit.
3. Eiseres heeft in de brief van 3 februari 2025 de rechtbank verzocht om uitspraak te doen omdat de termijn van verweerder om de gebreken te herstellen is verstreken op 9 januari 2025 zonder dat verweerder de gebreken heeft hersteld.
4. In reactie op een brief van de rechtbank naar de stand van zaken van het herstellen van de geconstateerde gebreken heeft verweerder in de brief van 7 februari 2025 te kennen gegeven druk bezig te zijn met het onderzoek naar de verschillende loon in natura emolumenten zowel bij de Spaanse als de Nederlandse werkgever. Van de Nederlandse werkgever (Amsterdam Mariott Hotel) heeft verweerder doorgekregen dat eiseres daar gratis heeft verbleven, gratis maaltijden heeft genoten en de wasserette heeft mogen gebruiken. Verweerder heeft aanvullende vragen gesteld en is nog in afwachting van een reactie. Van de Spaanse werkgever is nog geen reactie gekomen. Verweerder heeft ook een nieuwe dagloonberekening gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met de loonloze periode. Het dagloon blijkt in dat geval hoger uit te vallen dan de dagloonberekening met een vervangende periode. Verweerder weet nog niet welk dagloonverhogend effect het loon in natura zal hebben, omdat verweerder nog in afwachting is van aanvullende informatie van het Amsterdam Mariott Hotel.
5. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het herstellen van het gebrek is verstreken en verweerder het gebrek niet heeft hersteld. De rechtbank begrijpt uit de brief van verweerder van 7 februari 2025 dat verweerder langer de tijd nodig heeft voor het onderzoek. Verweerder heeft echter niet tijdig verzocht om een verlenging van de in de tussenuitspraak gegeven termijn. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal worden opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen.
6.1
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de beroepsprocedure niet is bijgestaan door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Deze kosten komen dan ook in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank merkt op dat eiseres in de bezwaarprocedure wel is bijgestaan door een advocaat en dat die advocaat in het bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de bezwaarkosten. De rechtbank is van oordeel dat de bezwaarkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat nog niet duidelijk is of het door verweerder te nemen nieuwe besluit op het bezwaar een intrekking van het primaire besluit met zich meebrengt.
6.2
Eiseres heeft verder verzocht om vergoeding van haar reiskosten ter hoogte van € 25,71. Zij heeft deze reiskosten onderbouwd met stukken. Uit deze stukken volgt dat zij ook verzoekt om vergoeding van de reiskosten ter hoogte van € 14,44 die zij op 20 september 2023 heeft gemaakt van en naar de Vijzelgracht in Amsterdam in verband met een bezoek aan de advocaat die haar bijstond tijdens de bezwaarprocedure. Nog daargelaten dat deze kosten zien op de bezwaarprocedure, komen reiskosten voor het bezoeken van een advocaat niet voor vergoeding in aanmerking. [1] De kosten die eiseres ter hoogte van € 11,27 heeft moeten maken in verband met de zitting op 17 oktober 2024 komen voor vergoeding in aanmerking.
6.3
Ten slotte heeft eiseres verzocht om vergoeding van verletkosten ter hoogte van € 124,05 in verband met het bijwonen van de zitting op 17 oktober 2024. Eiseres heeft de verletkosten onderbouwd met een screenshot waarin zij 5 uren verlof aanvraagt, een screenshot waarin haar verlofaanvraag wordt goedgekeurd en een deel van haar loonstrook waaruit volgt dat haar uurloon € 24,81 is. De rechtbank overweegt dat de vergoeding van verletkosten dient ter compensatie van gemiste inkomsten. [2] Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat het verlof dat eiseres heeft aangevraagd, onbetaald verlof is. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat niet is vast komen te staan dat sprake is van gemiste inkomsten.
7. De rechtbank ziet ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 11,27;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3116.
2.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2889.