ECLI:NL:RBDHA:2025:2992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL25.520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse eiser in het bestuursrecht; beoordeling van voortduren van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 29 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat het zicht op uitzetting naar Algerije aanwezig is, ondanks dat de presentatie bij de Algerijnse autoriteiten niet heeft plaatsgevonden vanwege de medische klachten van eiser. De minister heeft aangegeven dat hij afhankelijk is van de medewerking van de Algerijnse autoriteiten voor het plannen van een nieuwe presentatie. Eiser heeft de plicht om actief mee te werken aan het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen.

De rechtbank heeft ook de beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel beoordeeld, maar ziet geen aanleiding om van haar eerdere uitspraak af te wijken. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.520
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

De minister heeft op 29 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 december 2024 (in de zaak NL24.46702) volgt dat de
maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en voortvarendheid
5. Het zicht op uitzetting naar Algerije is in het algemeen aanwezig. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dit in eisers geval anders is. Het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten loopt nog. De minister heeft voor het laatst op 24 december 2024 gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten naar de stand van zaken met betrekking tot afgifte van een laissez passer (lp) ten behoeve van eiser zijn uitzetting. Eiser zou op 19 december 2024 gepresenteerd worden bij de Algerijnse autoriteiten. Deze presentatie is niet doorgegaan omdat eiser niet is verschenen vanwege zijn medische klachten. De minister heeft in zijn verweerschrift van 10 januari 2025 aangegeven dat een verzoek om een nieuwe presentatiedatum zal worden neergelegd bij de ambassade. De rechtbank overweegt dat de minister wat betreft het plannen van een presentatie afhankelijk is van de medewerking van de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast blijkt uit de stukken dat de minister op 30 december 2024 nog een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. Op eiser rust de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Hij moet ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Gelet op voornoemde uitzettingshandelingen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de minister de uitzetting van eiser voldoende voortvarend ter hand neemt. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.

Lichter middel

6. Voor de beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 9 december 2024 (in de zaak NL24.46702), overweging 9. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt evenmin..

Ambtshalve toetsing

7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 januari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.